Top Posters
Since Sunday
A free membership is required to access uploaded content. Login or Register.

Methodes van het sociaal-psychologisch onderzoek.docx

Uploaded: 6 years ago
Contributor: BreakFree
Category: Anthropology
Type: Other
Rating: N/A
Helpful
Unhelpful
Filename:   Methodes van het sociaal-psychologisch onderzoek.docx (112.15 kB)
Page Count: 69
Credit Cost: 1
Views: 95
Last Download: N/A
Transcript
Methodes van het sociaal-psychologisch onderzoek Feldmanhall,Mobbs, Evans, Hiscox, Navrady en Dalgleish (2012)– validiteit van zelfbeschrijvingen Opzet: Zogezegd onderzoek naar economische gedrag: de dlnmrs kwamen per 2, 1 zou een bedrag van 20 pond krijgen, de ander 20 elektrische schokken. De ene kon betalen om de schok niet te laten doorgaan (£1/schok) of lichter te maken (bv. 50 pence). Na afloop van de schokken kon de eerste zijn geld inzetten in een loterij die het zou vermenigvuldigen met factor van 1 tot 10. Dit was slechts hypothetisch en ze moetsen aangeven hoeveel ze zouden geven. Anderen deden effectief het experiment met een pseudodeelnemer. Ze zagen telkens een een hand samentrekken van de schock (opname) en werden telkens weer geconfronteerd met hun keuze (3 sec keuzescherm, 3 sec weergave beslissing, 4sec wachtscherm, 4 sec beeld schok) Onderzoeksvraag: Geven mensen effectief zoveel als ze zeider Situering: Validiteit van zelfbeschrijving Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: hypothetische of echte situatie AV: Hoeveel hielden ze/zouden ze houden en welk aandeel van de deelnemers hield iets / zou iets houden Resultaten + conclusies: Mensen ZOUDEN slechts gem 1.5 pond houden, maar hielden er gem 12.5 pond Slechts 1/10 ZOU iets houden, in praktijk hier iedereen iets Bewijst? De discrepantie tussen wat we zeggen en wat we doen (1)Kahneman, Schwarz, Xu, Belli, Stafford en Alwin (‘09)?(2)Kahneman, Krueger, Schkade, Schwarz en Stone (‘04) Opzet: (1) Plaats in volgorde met wie je het liefst je tijd doorbrengt (2) Day reconstruction method: elke dag aangeven met wie ze waren en hoe goed ze zich toen voelden Onderzoeksvraag: Met wie brengen mensen het liefst hun tijd door? *Hoe beïnvloed de sociale norm hun antwoorden Situering: Validiteit van zelfbeschrijving Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Met wie je je tijd doorbrengt *Welke onderzoeksmethode AV: Hoe graag je tijd door brengt met die mensen (volgorde) Resultaten + conclusies: (1) kinderen – partner - ... (2) vrienden – familie – partner – kinderen – klanten – collega’s – baas – niemand * Mensen willen voldoen aan een sociale norm en hun geheugen wordt vervormd, we herinneren ons sneller de leuke momenten en vergeten de mindere momenten en/of de dagelijkse sleur. Bewijst? Zelfbeschrijvingen zijn onderhevig aan een sociale norm en niet altijd betrouwbaar door vertekening van het geheugen Kohut (2011) Opzet: Mensen kregen een situatie van een Aidspatiënt of een groep Aidspatiënten met financiële problemen. Ze moesten aangeven hoe verantwoordelijk ze deze mensen achtten voor hun situatie. Achteraf werd hen gevraagd om ook effectief iets te doneren Onderzoeksvraag: In hoeverre hangt de bereidheid van doneren semane met de mate waarin ze de persoon in nood zelf verantwoordelijk achten voor de noodsituatie Situering: Correlatie juist interpreteren OV: Situatie: verantwoordelijkheid AV: gedoneerd bedrag Resultaten + conclusies: Hoe meer ze hen zelf verantwoordelijk achtten, hoe minder ze gaven. Maar wat als ze niks geven goedpraten door hen de schuld te geven, wat als ze cynisch zijn en nooit iets geven en iedereen sowieso verantwoordelijk achtten voor hun eigen situatie? Bewijst? De ambiguïteit van een correlatie Zagefak, Noor, Brown, de Moura en Hopthrow (2001)– experiment 4 Opzet: De proefpersonen lazen een verhaal over een Afrikaans dorp dat door rebellen verwoest was. Sommigen kregen te horen dat de dorpelingen al langer in conflict waren met de rebellen voor anderen waren de dorpelingen onschuldige slachtoffers. Sommigen kregen te lezen dat de dorpelingen zelf al aan het heropbouwen waren, anderen kregen te maken met een passieve houding van de dorpelingen. Ze kregen sowieso 3 pond (6 munten van 50 pence), die ze achteraf eventueel zouden kunnen doneren Onderzoeksvraag: Beïnvloed toegekende verantwoordelijkheid en zelf actie ondernemen donatiegedrag? Situering: experimenten met meerdere afhankelijke en onafhankelijke variabelen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Waargenomen verantwoordelijkheid en passieve of actieve houding AV: Bereidheid voor donatie (1-7) en aantal gedoneerde munten (1-6) Resultaten + conclusies: Bereidheid tot donatie: hoofdeffect van verantwoordelijkheid én houding Aantal gedoneerde munten: geen interactie (lijkt grafisch zo maar is niet zo!) Bewijst? Moeilijkheid van experimenten met meerder variabelen. Sociale invloed Ader en Tatum (1963) Opzet: Men kreeg om de 10 sec een schok, die irritant was, voor 1,5u. Er stond een rode knop voor hen die telkens de volgende schok voorkwam. Onderzoeksvraag: Kan men zonder verbale instructies een oplossing vinden voor een onbekend probleem? Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen of 2e student aanwezig (geen communicatie, kreeg ook schokken, kon niet aan de knop) AV: Tijd nodig voor een oplossing (vanaf 5min met max 1 schock per min) Resultaten + conclusies: In de alleensituatie slagen veel meer mensen en vinden ze het ook veel sneller. Ze leren ook efficienter (hebben het door na 1x drukken in alleensit, slechts 2/5 in sociale situatie en ze drukken dan ook meer onnodig) Bewijst? Sociale inhibitie Pessin (1933) Opzet: de deelnemers moesten 2 lijsten van 7 betekenislose woorden van 3 letters leren zodat ze telkens het volgende woord konden voorspellen. De volgorde van de lijsten werd verandert over de condities. Onderzoeksvraag: Is er een invloed van de aanwezigheid van de proefleider Situering: sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleensituatie of proefleider die van achter een raampje toekeek AV: aantal herhalingen nodig om de hele lijst te kunnen voorspellen Resultaten + conclusies: Meer herhalingen nodig met een toeschouwer en meer fouten Bewijst? Sociale inhibitie Allport (1920) Opzet: Master en doctoraatstudenten moesten binnen de 3 min zo veel mogelijk vrije associaties maken. Binnen-proefpersoonmanipulatie: elke deelnemer 2x in elke situatie, volgordes varieren, sessies verspreid Onderzoeksvraag: Is er een invloed van de aanwezigheid van andere deelnemers? Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Alleen of met andere studenten AV: Aantal woorden die ze noteerden Resultaten + conclusies: In de sociale conditie noteerden ze meer woorden Bewijst? Sociale facilitatie ?sociale inhibitie* *Allport (1920) – Experiment 3 (vervolgonderzoek) Opzet: vrije associaties binnen de 3 min, slecht om de 4 opschrijven. 3 sessies per conditie Onderzoeksvraag: Bevordert aanwezigheid van anderen het snel schrijven of het snel associeren? Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen of met anderen AV: Aantal associaties Resultaten + conclusies: meer associaties in de sociale conditie Bewijst? Sociale facilitatie ?sociale inhibitie Chapman (1973) Opzet: 7-8-jarigen kregen grappige geluidsopnames te horen Onderzoeksvraag: Hoe beïnvloed de aanw vn een gezelschapkind (al dan niet actief) het lachen vn het kind? Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen, met een ander kind mét hoofdtelefoon (co-actief) of zonderhoofdtelefoon (passief publiek) AV: Hoe lang ze glimlachten en hoe lang ze luidop lachten Resultaten + conclusies: Alleen: amper lachen, wel glimlachen, Passief: 20x meer lachen, 6x meer glimlachen Co-actief: 40x meer lachen dan alleen, 9x meer lachen dan alleen Bewijst? Sociale facilitatie Allee en Masure (1936) Opzet: Men plaatste parkieten in een donker doolhof (donker en nieuwe omgeving =neg), wanneer ze de juiste uitgang vonden kwamen ze terecht in een vertrouwde, verlichte omgeving (=pos). Onderzoeksvraag: Zijn parkieten onderhevig aan sociale invloed? Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Alleen of met een andere parkiet (geen invloed van alleen of samen in een hok leven!) AV: Hoe lang het duurt voor de parkiet(en) om uit het doolhof te raken Resultaten + conclusies: De eenzame parkieten leerden sneller uit het doolhof te raken. Bewijst? Sociale invloed bij dieren: sociale inhibitie Spreekt tegen? Evaluatievreestheorie van Cotrel Chen(1937) Opzet: De mieren werden gedurende 4x3dagen, 6u per dag in een glazen fles met zand gezet. Eerst alleen, dan met 2, dan met 3 en dan weer alleen(Om gewenning als verklaring uit te sluiten). Onderzoeksvraag: Is er sociale invloed bij mieren Situering: Sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Alleen, met 2 of met 3. AV: Hoe lang het duurde voordat ze zand verplaatste (nestbouwgedrag) en hoeveel zand (per mier) Resultaten + conclusies: In de sociale condities begonnen ze sneller en verplaatsten ze meer zand. Bewijst? Sociale invloed bij dieren: sociale facilitatie Spreekt tegen? Evaluatievreestheorie van Cotrel (want dieren hebben geen evaluatievrees) Zajonc, Heingarter en Herman (1969) – kakkerlakexperiment 1 Opzet: Een kakkerlak werd 10x in een felverlichte ruimte(=neg) gezet. Er was een uitweg nr een donkere fles, die bij de ene aan het einde vn een rechte gang was bij de anderen de hoek om in een kruisvormig doolhof. De afstand tot de fles was bij beide condities even groot. Onderzoeksvraag: Beinvloed de aanwezigheid van een coactieve andere kakkerlak het gedrag? Situering: Theorie van Zajonc Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen of met een andere(50-50), in een rechte gang of een kruisvormig doolhof (50-50) AV: Hoe lang doet de kakkerlak erover om tot in de fles te raken. Resultaten + conclusies: in rechte gang: samen sneller dan alleen, kruisvorm: alleen sneller dan samen – kakkerlakexperiment 2 Opzet: Hetzelfde als bij het eerste. Sociale situatie: doolhof met plexiglas waarachter ‘toeschouwers’ kakkerlakken zaten en gaatjes in het glas: zien én ruiken aanwezigheid van anderen Onderzoeksvraag: Beinvloed de aanwezigheid van passieve andere kakkerlakken het gedrag? Situering: Theorie van Zajonc Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen of met toeschouwers (50-50), rechte gang of kruisvormif dolhof (50-50) AV Hoe lang doet de kakkerlak erover om tot in de fles te raken. Resultaten + conclusies: in rechte gang: samen sneller dan alleen, kruisvorm: alleen sneller dan samen Bewijst? Theorie van Zajonc Spreekt tegen? Evaluatievreestheorie van Cotrel Schmitt, Gilovic, Goore en Joseph (1986) Opzet: de dekmantel was een onderzoek naar sensorische deprivatie/onthouding. Ze moesten hun naam 2x typen (performantie) en achterstevoren met na elke letter een oplopend cijfer (E1I2L3U4J5: leergedrag) Onderzoeksvraag: Beïnvloed de aanwezigheid van een al dan niet actieve andere hun prestatie? Situering:Theorie van Zajonc Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen, met een andere deelnemer met blinddoek en koptelefoon(sensorische deprivatie) of proefleider en moeilijkheid van de taak AV: Tijd nodig om de opdrachten uit te voeren Resultaten + conclusies: moeilijke taak langer dan makkelijke (duhh, sowieso, ook gewoon meer typen) Makkelijk: -1/3 met publiek (alleen ?niet toekijkend publiek= significant, wel- ? niet toekijkend= niet sign) Moeilijk: +1/3 met publiek (alleen ?niet toekijkend publiek= significant, wel- ? niet toekijkend= niet sign) Bewijst? Theorie van Zajonc Spreekt tegen? Evaluatievreestheorie van Cotrel Zajonc en Sales (1966)– Turksewoordenexperiment ** Opzet: (Dekmantel: studie over hoe mensen taal leren) De deelnemers moesten telkens de ‘Turkse’ woorden (betekenisloze, uitspreekbare woorden van 3 lettergrepen) nazeggen van de proefleider. Sommige woorden kwamen vaker terug dan anderen (1, 2, 4, 8 of 16 keer, 2 woorden per frequentie, de combinaties van de frequenties en woorden werden gecontrabalanceerd) ?responshiërarchie Pseudoherkenningstaak: dlnmrs kregen zeer korte tijd een reeks lijntjes te zien (?letters) en moesten dan raden welk van de geleerde woorden was getoond (dekmantel: meer dan op toeval: subliminale perceptie) Proefbeurten: om de dlnmrs gedurende de 124 beurten niet te ontmoedigen: 40 beurten met een ‘echt’ woord uit de leerfase dat langer werd getoond en gelezen kon worden (niet meegerekend) Bij sommigen werd er gevraagd of er 2 studenten die geïnteresseerd waren mochten blijven kijken. Onderzoeksvraag: Hebben dominante responsen een hogere uitbrengingskans in een sociale situatie dan in een alleensituatie? Situering: Sociale activeringstheorie: hypothetisch-deductieve toetsing Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Frequentie van de woorden in de leerfase en alleen of 2 aanwezigen AV: Aantal keer dat de deelnemers deze woorden zeggen in de pseudoherkenningstaak Resultaten + conclusies: De woorden die in de leerfase meer voorkwamen werden in de 2e fase ook meer vermeldt dan de anderen ? manipulatie responshiërarchie is gelukt! (niks betekenisvol te zeggen over de frequentie van woorden die 4/8 keer terugkwamen in de leerfase) Significante interactie tussen de frequentie uit de leerfase en de sociale aanwezigheid bij de 2e fase. ZEGT NIKS OVER INHIBITIE OF FACILITATIE: pseudoherkenningstaak: geen juiste of foute antwoorden Bewijst? Dominante responsen hebben een hogere uitbrenginskans in een sociale- dan in een alleen-situatie, ondergeschikte responsen een lagere. Thomas, Skitka, Christen en Jurgena (2002) Opzet: De deelnemers werden ontvangen door een vriendelijke proefleidster (handdruk en glimlach) of een onvriendelijke proefleidster (ongeduldig, vermeed oogcontact). Ze deden een zinaanvultest over hun leven en toekomst en kregen daarna een evaluatieformulier met 15 beoordelingsschalen van 1-5 over humeur en vriendelijkheid van de proefleidster (hoger=negatiever). De envelop werd gesloten aan het secretariaat afgegeven (geen sociale norm) en in aanwezigheid van anderen (pseudoproefpersonen) werd ervoor gezorgd dat niemand elkaars antwoorden kon zien Onderzoeksvraag: Is er een invloed van de aanwezigheid van anderen bij de beoordeling? Situering: Sociale activeringstheorie: hypothetisch-deductieve toetsing Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Vriendelijkheid, alleen- of sociale situatie AV: beoordeling vriendelijkheid Resultaten + conclusies: lagere scores voor vriendelijke dan voor onvriendelijke (gelukte manipulatie) Onvriendelijk: Alleen: gem 2.61: redelijk positief (afgezwakt onder sociale norm), Sociale: meer dan 3 Vriendelijk: Alleen: gem 2, Sociale: gem 1.5 ?gunstiger beoordeeld in sociale situatie Bewijst? Sociale aanwezigheid zorgt voor een ‘extremere’ reactie Martens (1969)– PSI Opzet: Ze moesten een motorische taak leren in 15 proefbeurten. Om de 5 proefbeurten werd PSI gemeten. Onderzoeksvraag: Is er een verhoging van de fysiologische activiteit? Situering: Sociale activeringstheorie: hypothetisch-deductieve toetsing Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Alleen of met 10 toekijkende medestudenten AV: Hoe snel ze leerden en hoeveel % hun PSI steeg Resultaten + conclusies: In de alleenconditie leerde men sneller ?sociale inhibitie (hier onbelangrijk) Gemiddelde stijging van het PSI per meting was 2x hoger in de sociale conditie dan in de alleenconditie Bewijst? Sociale aanwezigheid verhoogt fysiologische activiteit Bell, Loomis en Cervone (1982) Opzet: De bloeddruk van studenten werd gemeten tijdens een reactiesnelheidstaak (lamp?knop drukken) Onderzoeksvraag: Is er een verhoging van de fysiologische activiteit? Situering: Sociale activeringstheorie: hypothetisch-deductieve toetsing Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Alleen of tegelijk met een andere deelnemer AV: reactiesnelheid en bloeddruk Resultaten + conclusies: Ze reageerden sneller in de sociale situatie dan in de alleensituatie ?facilitatie De gemiddelde bloeddruk van de studenten was hoger in de sociale situatie dan in de alleensituatie Statistisch:effect van sociale situatie op prestatie werd gelinkt aan effect van sociale situatie op de bloeddruk Bewijst? Sociale aanwezigheid verhoogt fysiologische activiteit Cotrell, Wack, Sekerak en Rittle (1968)– Herhaling Turkse-woorden-experiment Opzet: Ze hernamen het Turkse-woorden-ewperiment (met andere frequenties) en een extra conditie met een niet-toekijkende andere (dekmantel: onderzoek kleurenperceptie ? blinddoek) Onderzoeksvraag: Is er een verschil tussen de invloed van toekijkende en niet-toekijkende anderen? Situering: merepresence bij sociale activeringstheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Frequentie van de woorden en alleen, met niet-toekijkende andere of met toekijkende anderen. AV: Frequentie van de woorden uit de 1e fase in verhouding tot de frequentie uit 1e fase Resultaten + conclusies: meer gehoord is meer gezegd ? manipulatie gelukt Verschil tussen alleenconditie en toekijkendconditie Geen verschil tussen alleenconditie en niet-toekijkendconditie Bewijst? De noodzaak van evaluatievrees voor sociale activering OPMERKINGEN! Spreekt tegen? Sociale activeringstheorie van Zajonc (vereist een toevoeging) Asch (1951) – conformity experiments Opzet: De deelnemers moesten aangeven welk van de 3 lijnstukken die ze zagen, even groot was als de ‘standaard’ door het bijhorende nummer te zeggen. De verschillen waren zeer duidelijk zichtbaar maar je kon toch een onderscheid maken tussen een ‘grote’ fout en een ‘kleine’ fout. Asch deed een vooronderzoek waarbij 99% juist antwoordde. De deelnemers waren studenten die in de gang aangesproken werden door Asch om last-minute mee te doen aan een perceptie-onderzoek. Binnen zaten al 6 tot 8 medestudenten (bekende gezichten) die meespeelden met Asch. De deelnemer moest dan op de enige overgebleven plaats gaan zitten (de voorlaatste plaats). Asch gaf de instructies (efficiënter om onderzoek samen te doen, iedereen geeft om de beurt antwoord) en de pseudos stelden vragen. Dan begonnen de proefbeurten. Pseudo 1 had een spiekbriefje, de rest volgde. In 6 van de 18 beurten antwoorden de pseudos juist (geen conflict), in de andere 12 gaven ze unaniem een fout antwoord (cruciale proefbeurten) (6x te lang, 6x te kort, 6x kleine fout, 6x grote fout). Ze antwoordden in een vaste volgorde (J J F F J F F F F J J F F J F F F F). Na afloop intervieuwde Asch de deelnemers over hun ervaringen Onderzoeksvraag: Wanneer vertonen mensen autonoom gedrag als dat in conflict is met het gedrag van anderen? Situering: Meerderheidsinvloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aantal anderen, cruciale beurten (?) AV: Aantal foute antwoorden + gevoelens Resultaten + conclusies: -542 fouten op 1476 cruciale beurten = 36.7%, wat veel is voor zo’n onnozele taak -Verdeling van de fouten: 25% altijd juist, +25% meer dan ¾ juist, 50% meer dan ¼ fout, sommigen alles fout -Fouten (soms) wel afhankelijk van de grootte van de fout: kleine fout ? volgt altijd, nooit grotere fout, grote fout ? kleinere fout mogelijk ? kiest compromis (nog steeds fout!), ?‘kleinere’ fout in andere richting ? kiest grote fout + onaangename gevoelens: stress en eenzaamheid, tijdens de sessie ook tekenen van spanning + Ontkennen invloed van meerderheid of noemen het ‘informatieve invloed’* Bewijst? Meerderheidsinvloed (als we de resultaten als waar aannemen en de methode als goed) Spreekt tegen? Asch’s hypothese ? Vervolgonderzoek* Nissani en Hoefler-Nissani (1992) Opzet: 19 wetenschappers (allemaal doctoraatsdiploma natuurwetenschappen en leerstoel aan een unief) werden gevraagd een nieuwe methode uit te testen door opdrachten uit een nieuw leerboek. 1 van de opdrachten was het bepalen van de inhoud van een bol (6 zeiden die uit het hoofd te kennen). Ze moesten de inhoud bepalen op 2 manieren; via de formule in het boek (die fout was) en via een test waarbij men de bol met water vulde, dat water in een kubus goot en die inhoud berekende (er was een kleine bol waarbij de fout niet zo opmerkelijk groot was en een grote bol waarbij de fout opvallend was). Op die manier moesten ze de discrepantie van de realiteit met de formule wel vaststellen. Na de 1ste proefnemeing (kleine bol) kregen ze een aantal examenvragen. Na de 2e proefneming ook. Onderzoeksvraag: Wat is de invloed van de ‘meerderheid’ wanneer hun waardigheid en zelfbeeld van een competente wetenschapper op het spel staat? Situering: Meerderheidsinvloed: Asch-studies Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Het wel of niet kennen van de formule op voorhand, 1e en 2e vragenreeks AV: aantal mensen die de foute formule gebruikten ondanks hun waarnemingen Resultaten + conclusies: Bij de 1e vragenreeks was er slechts 1 iemand die de foute formule niet gebruikte Bij de 2e vragenreeks gebruikten 12 van de 13 die de formule nog niet kenden de formule van het boek én 3 van de 6 die de formule wél kenden (al schreef er 1 nadrukkelijk bij “volgens de formule”) Bewijst? Dat de trivialiteit van Asch’ taak geen beslissende factor was. Asch (19??) Opzet: Zelfde taak. Meerderheid van deelnemers, 1 pseudo die fout antwoordde (plaats 7 van de 16) Onderzoeksvraag: Kan een minderheid invloed uitoefenen op een meerderheid? Situering: Minderheidsinvloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: ?? AV: Aantal foute antwoorden meerderheid Resultaten + conclusies: Geen enkele deelnemer maakte fouten door de dissident ? geen invloed? Wél invloed op sociale gedrag: verbaasd reacties,begonnen de dissident uit te lachen (uitsluitingsgedrag) Zelfbeschrijvingen: Deelnemers meenden zo zeker te zijn van hun oordeel dat ze zich door niemand zouden laten beïnvloeden, niet door de dissident en ook niet door de meerderheid ? Asch-studies, makkelijk te zeggen als je zelf bij de meerderheid hoort ? Sociale macht van de dissident op de meerderheid (provoceerd uitsluitingsgedrag) Voorbeeld van een typische reactie van de mensen als er iemand een minderheidsstandpunt inneemt Uitlachen, bestempelen als een flauwe grappenmaker, blind of slechtziend... Bewijst? Minderheidsinvloed op vlak van sociaal gedrag Spreekt tegen? Minderheidsinvloed op vlak van de antwoorden Moscovici, Lage & Naffrechoux (1969) en Moscovici, Mugny & Van Avermaet(1985) - Basisparadigma vn Moscovici Opzet: Vrouwelijke studenten dachten deel te nemen aan een onderzoek over kleurperceptie. Ze werden verdeeld in groepjes van 6. Iedereen werd getest op kleurenblindheid waar anderen erbij waren. Iedereen was dus in staat die kleuren waar te nemen. Ze kregen 36 kleurendias te zien (15 sec lang, 5sec ertussen) waarvan ze elk om beurt in een vaste volgorde de kleur en lichtsterkte (0-5) luidop moesten zeggen. In de controleconditie was er van de 22 dlnmrs één die 2x groen zei. De dias waren dus duidelijk blauw. Er waren in elk groepje van 6, telkens 2 pseudo’s (1e en 2e plaats of 1e en 4e plaats) die ofwel altijd unaniem ‘groen’ antwoordden (consequente minderheid) ofwel slechts in 12 van de 36 gevallen (niet consequent) Onderzoeksvraag:Kan een consequente minderheid de meerderheid beïnvloeden? Situering: Minderheidsinvloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Plaatsing van de pseudo’s en consequentie AV: Aantal keren dat de gewone deelnemers ook groen antwoordden. Resultaten + conclusies: Consequent: 8.4% foute antwoorden (32% antwoorden minstens 4x groen) Ze gingen twijfelen of het wel blauw was en niet groen, het was dus een verandering in het private oordeel. Niet-consequent: 1.25% (zou sowieso kleiner zijn omdat er minder beurten zijn waarbij ze hen fout kunnen nazeggen, maar is ook significant lager) Bewijst? Consequente gedragsstijl van een minderheid is een belangrijke determinant in minderheidsinvloed en dus ook bij het op gang brengen van sociale verandering. Berns et al (2005) Opzet: Mentale rotatietaak: Gedraaide figuur = standaard? Manipulaties (‘within subjects’): voorbeeldantwoorden: geen, fout, juist en bron: 4 anderen vs. 4 computers Gedragsmeting conformisme (aantal fouten bij fout vb), activiteit in verschillende hersengebieden (fMRI), beoordeling betrouwbaarheid anderen / computers en verklaringen voor eigen keuzes Onderzoeksvraag: Wie volgen we het meest? Computers of andere mensen? Situering: Minderheidsinvloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: voorbeeldantwoorden: geen, fout, juist en bron: 4 anderen vs. 4 computers AV: Aantal fouten, beoordeling betrouwbaarheid, verklaringen voor eigen keuzes en hersenactiviteit Resultaten + conclusies: Fouten: Geen voorbeeld: ca. 14 %, Computers fout: ca. 32%, Anderen fout: ca. 41% ‘Betrouwbaarheid’: Computers: ca. 61 %, Anderen: ca. 65 % (verschil niet significant) Verklaring:Meestal: overtuiging dat vb’en juist, 3%: ‘ondanks vb’en fout’, geen verschil computers – anderen Amygdala=Hersenkern actief bij neg emoties en waarneming mensen: verhoogde activiteit bij foute vb’en Als ze van mensen komen (niet bijcomputers) DUS: tegen andere mensen ingaan is onprettig Weaver, Garcia, Schwarz en Miller (2007) Opzet: De dlnmrs kregen een ‘uittreksel uit de notulen van een vergadering over het reserveren van open ruimte in de staat New Jersey’ (vergadering van 5 mensen). Daarin stond ofwel 1 argument van 1 groepslid, ofwel 3 argumenten van 1 groepslid (ofwel 3 verschillende ofwel 3x hetzelfde (‘foutje’ eigl 1x gezegd)), ofwel 1 argument van 3 groepsleden. Over de standpunten van de anderen wisten ze niets. Onderzoeksvraag: Hoe hoog schatten mensen een minderheidsinvloed in? Situering: minderheidsinvloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Hoeveel argumenten, van hoeveel mensen het argument is AV: Hoe de deelnemers het standpunt van de groep inschatten en hoeveel % van de huizenbezitters het eens is met het openlaten van ruimte in New Jersey Resultaten + conclusies: 1 argument, 3 mensen: meer voor open ruimte, hoger % huizenbezitters ? mensen lijken de mening van een populatie af te leiden van de mening van 5 mensen Meer voor open ruimte bij 1 persoon, 3 argumenten dan bij 1 persoon, 1 argument. Evenveel bij 3 verschillende argumenten als bij 3x hetzelfde argument ? Een minderheid die zijn standpunt consequent herhaalt, heeft dus evenveel invloed als een meerderheid Bewijst? Minderheidsinvloed bij consequentie en het waarheidseffect (zie attitudes!!) Milgram (19)– Finale vooronderzoek Opzet: Gerekruteerd uit 300 000 inwoners uit New Haven (Yale University), uit alle bevolkingslagen, voor een onderzoek over het effect van straffen op leergedrag. De deelnemers werden per 2 opgeroepen, 1 werd door een ‘lottrekking’ de leerling (pseudo) en de andere de leraar (dlnmr) (op beide lotjes stond leraar). De leraar zou een hulpje van de proefleider zijn en niet opgenomen worden in het onderzoek. De taak: De leerling moest woordparen vabuiten leren die de leraar voorlas, de leraar zou dan het stimuluswoord geven met 4 antwoordalternatieven, waaruit de leerling het juiste moest kiezen, bij een fou antwoord krijgt hij een schok van oplopende intensiteit. (In werkelijkheid volgde hij een scenario) De leerling werd naar de onderzoeksruimte gebracht waar hij werd vastgemaakt, en na een laag ‘beschermende’ zalf de elektroden werden vastgemaakt. De elektroden waren verbonden met het schokapparaat. (de leerling werd niet echt geschokt) De leraar kreeg een voorbeeldschok van 45 volt. Vanuit de ruimte van de leraar kon hij de contouren van de leerling zien door een zilverachtige coating op het raam tussen de 2 ruimtes. De leraar moest kijken of het lampje dat oplichtte bij het juiste antwoord hoorde, bij een juist antwoord gewoon het volgende stimuluswoord geven, bij een fout anwtwoord moest hij de intensiteit van de schok aankondigen, de schok geven en het volgende stimuluswoord geven. De leraar stond via de intercom in contact met de leerling, maar die kon niet antwoorden. Het schokapparaat: Door het schokapparaat kon Milgram exact meten hoe ver ze zouden gaan en zou de leraar voortdurend geconfronteerd worden met de moraliteit van zijn gedrag, de straffen zouden ook telkens meetbaar erger worden en de fysieke aftans met de leerling was groot genoeg. De schokgenerator bevatte 30 hendeltjes met telkens een rood lampje en de bijhorende intensiteit (15-450 volt) erbij en een verbale aanduiding (1-4: lichte schokken, 5-8: matige schok, 9-12: sterke schok, 13-16: zeer sterke schok, 17-20: intense schok, 21-24: extreem intense schok, 25-28: gevaar: zware schok, 29-30: XXX ) Bij elke schok ging er het rode lampje branden en een blauw lampje waarboven ‘voltage energizer’ terwijl men gezoem hoorde en de voltmeter uitsloeg. Wanneer men aan de maximumschok kwam, moest de deelnemer doorgaan met die schok. Na 3x de max schok toegediend te hebben werd hij gestopt door de proefleider. Onderzoeksvraag: (eigenlijk oorspronkelijk niet echt een onderzoeksvraag, was vooronderzoek) Situering: expliciete sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: ?? antwoorden? AV: Hoeveel schokken ze geven en hoeveel mensen tot de maximumschok gaan. Resultaten + conclusies:ÉLKE deelnemer ging tot het uiterste! Milgram(19)– officiele Milgramstudies Opzet: Deelnemers: per experiment ±40, tussen 20 en 59 jaar, mannen, slechts 1 experiment met vrouwen De sessie begon met 10 oefenbeurten waarbji de leerling 7 foute antwoorden gaf en schok 1-7 al doorlopen waren (het effect van deze proefbeurten werd nooit onderzocht maar zou wel invloed kunnen hebben: zie voet-in-de-deur-effect). Hierna begon het echt onderzoek en begon men terug van schok 1. Aan het eind van de lijst begon hij opnieuw en het leek alsof de leerling effectief leerde, al maakte hij nog fouten. De sessie stopte wanneer de leraar weigerde de volgende schok toe te dienen na de 4 aansporingen. Aansporingen: ‘Gaat u alstublieft verder’, ‘Het experiment vraagt dat u verder gaat’, ‘Het is absoluut essentieel dat u verder gaat’ en ‘U hebt geen keuze, u moet verdergaan’. Ging de leerling toch door en weigerde hij even later weer, begon men weer van de 1e aansporing. Standaardantwoorden op vragen: “wat doen de schokken met de leerling?” ? ‘De schokken kunnen pijnlijk zijn maar veroorzaken geen blijvende weefselbeschadiging’ “De leerling wil niet meer verder” ? ‘Dit maakt niet uit, het onderzoek moet verdergaan tot hij alle woordparen kent’ “Wie is er vernatwoordelijk als er iets dramatisch gebeurt?” ? ‘Ik neem de verantwoorelijkheid op mij’ De acteurs: De proefleider was een 31-jarige, streng uitziende leraar, het slachtoffer (eerst Milgram zelf) was een 37-jarige sympathiek en ongevaarlijk uitziende boekhouder. Achteraf: Milgram keek tijdens het onderzoek toe en deed achteraf een nabespreking met de deelnemers Macht van de proefleider: De PL ha dhet recht niet om de pp daar te houden dat stond ook in het contract zonder dat daar enige sanctie voor was, hij kon enkel aansporingen geven. Experiment 1 (1965) Hier is het ook niet ‘het verzoek van de PL wel of niet inwilligen’ zoals in het vooronderzoek maar eerder ‘wiens verzoek ze inwilligen, dat van de PL of van de leerling’ Extreme symptomen spanning, observeerbare uitingen intens responsconflict (? geloofwaardige situatie) Experiment 1.1 Opzet: Minimaal contact met de leerling, na schok 20 (300 volt) gebons op de muur. Hierna geen antwoord meer. De leraar moest van de PL doorgaan, 5-10 sec wachten en de niet-respons als fout behandelen. Gaf hij de 21e schok klonk er nog eens gebonk, daarna niet meer. Resultaten + conclusies: 65% = maxschok,gem gestopt bij 27, gestopt: niet vr schok 20 en niet na schok 25 Experiment 1.2 Opzet: Auditief contact! De deur stond op een kier. Bandopname: vanaf schok 5 steed luider gekreun, vanaf schok 10 geroep dat hij wilde stoppen, vanaf schok 12 schreeuwde dat pijn ondraaglijk was, bij schok 20 zei hij niet langer mee te doen en weigerde hij te antwoorden. Resultaten + conclusies: 62.5% tot max, gem gestopt bij 24.53 Experiment 1.3 Opzet: Auditief contact én visueel contact! Leerling in dezelfde kamer (acteertalent!! :o) Resultaten + conclusies: 40% tot maximum en gem gestopt bij 20.8 Experiment 1.4 Opzet: Auditief, visueel én tactiel contact! Schokken werden gegeven via een schokplaat waar de leerling zijn hand op moest leggen. Wanneer hij weigerde moest de leraar zijn hand op de plaat drukken. Resultaten + conclusies: 30% tot max en gem gestopt bij 17.88 !!Vanaf hier kondigt de leerling telkens aan dat hij een zwak hart heeft.!! Experiment 2 Opzet: De leerling kondigt aan dat hij een zwak hart heeft, bij schok 10 is dat dan ook een extra argument, nog eens bij schok 13, na schok schreeuwde hij hysterisch dat hij vrijgelaten moest worden voor zijn hart, daarna geeft hij geen teken van leven meer. Resultaten + conclusies: 65% tot maximumschok, gem gestopt bij 24.55 ? basislijn verdere onderzoeken! Experiment 3 Opzet: Experiment 2 met vrouwen. Resultaten + conclusies: 65% tot maximumschok, gem gestopt bij 24.73 Verklaring zoeken bij ‘tegengestelde krachten’: vrouwen meer gewoon verzoeken van een man in te willigen dan mannen, maar ook minder agressief en empathischer zijn. Milgram merkte op dat onderzoek met vrouwelijke PL en/of een vrouwelijk slachtoffer interessant zouden zijn, maar er zijn geen pogingen hiertoe. Experiment 4 Opzet: Na de instructies verliet de PL de kamer en gaf hij verdere instructies per telefoon. Resultaten + conclusies: 22.5% tot maximumschok, gem gestopt bij 18.15, gaven ook vaak geen oplopende schokken of bleven gewoon bij de lichtste schok. Experiment 5 Opzet: Nieuw team van acteurs met een zachtaardige proefleider en een meer autoritaire leerling Resultaten + conclusies: 50% tot maximumschok,gem gestopt bij 22.2 Niet veel minder maar wel interessant Experiment 6 Opzet: uitgevoerd in vervallen handelspand ineen drukke winkelstraat in de industriële voorstad Bridgeport. Via Research Association of Bridgeport, een private firma die onderzoek deed voor de industrie Resultaten + conclusies: 65% tot maximumschok, gem gestopt bij 20.95, volgens Milgram niet significant lager dan in Yale, maar er is te weinig info om dit te checken, het zou nét significant zijn op 0.05, maar wel niet meer significant op 0.06 Experiment 7 Opzet: De leerling mocht omwille van zijn hart stoppen wanneer hij wilde. Als het aan het impliciete sociale contract lag zouden ze dus moeten stoppen op schok 10 wanneer de leerling dat vroeg. Resultaten + conclusies: 40% tot maximumschok, gem gestopt bij 21, 80% ging door na schok 10 en slechts een kwart van diegenen die ergens stopten gaven de smeekbede van de leerling als reden Experiment 8 Opzet: Ze kregen niet de instructie om de schokken te laten oplopen. Resultaten + conclusies: slechts 1 pers ging tot het maximum, 1 pers tot schok 25, alle anderen gingen niet verder dan schok 10. ?Hoe ver mensen gaan hangt dus niet af van agressie of interne factoren. Experiment 9 Opzet: 2e pseudo die administratieve leraartaak kreeg. Geen instructie van oplopende schokken. PL werd op een bepaald moment weg geroepen, pseudo2 moest hem die tijd vervangen + ervoor zorgen dat alle woordcombinaties geleerd werden. VervangPL krijgt idee om bij elke fout het schokniveau op te drijven. Resultaten + conclusies: 20% tot maximumschok, gem gestopt bij 16.25 ? machtsoverwicht geïnduceerd door van wie het verzoek komt! Experiment 10 Opzet: Bij schok 10 moest de leraar van de proefleider stoppen omdat de leerling te veel leed, waarop de hartlijder hevig tekeer ging omdat hij niet wilde opgeven. Resultaten + conclusies: Elke deelnemer stopt ? belang van wie het verzoek komt! Experiment 11 Opzet: pseudo deed alsof hij niet meer durfde mee tewerken. Proefleider in de schokstoel, gaf de pseudo instructies om hem telkens zwaardere schokken toe te dienen (zoals de proefleider gedaan zou hebben). Schok 10: proefleider: ‘dat volstaat heren’ Dlnmr reageert instemmend, pseudo drong aan om door te gaan. Resultaten + conclusies: Niemand ging verder. Ze maakten de PL zo snel mogelijk los op grond van hun menselijkheid, want je mag mensen geen schokken geven als ze niet meer willen. Experiment 12 Opzet: 2 gelijkaardig uitziende proefleiders, 2e dlnmr belde af, onderzoek moest afgerond worden dus lootte ze wie van de 2 mee zou doen aan het onderzoek, die ‘lootte’ dan met de dlnmr om de rollen Resultaten + conclusies: 65% tot maximumschok, gem gestopt bij 23.5 ? proefleider verliest machtsoverwicht!!! Door slachtofferrol of door tegenstrijdige verzoeken van PL’s? Experiment 13 Opzet: Twee proefleiders die op gelijkwaardige wijze elk de helft van de identieke instructies voor hun rekening namen. Bij schok 10 (leerling eist stoppen) geven proefleiders tegengestelde instructies. De ene begint met de aansporingen, de ander zegt dat hij beter zou stoppen. Resultaten + conclusies: 1 van de 20 gaat verder dan schok 10 en stopt bij schok 11. Niet enkel unanimitiet verbroken, maar de 2e PL staat nu ook achter het oordeel van de dlnmr ? 2 tegen 1 Experiment 14 Opzet: Slechts 16 deelnemers. De pseudo die de administratie deed (zie experiment 9) kreeg idee van oplopende schokken, dlnmr weigerde, pseudo nam plaats voor schokapparaat in en begon oplopende schokken te geven, dlnmr deed administratie Resultaten + conclusies: 5 mensen hielden de pseudo weg van het apparaat, 11 lieten zich doen ? 68.75% tot maximumschok, gem gestopt bij 24.9 Experiment 15 Opzet: Dlnmrs blootgesteld aan impliciete sociale invloed van 1 medeleraar (pseudo 2) die na lottrekking de hendel moest indrukken. Dlnmr moet alle overige taken doenn. Pseudo2 volgt instructies PL tot het einde. Resultaten + conclusies: 92.5% tot maxschok, gem gestopt bij 28.65 Nog nooit zo’n overmacht vn de PL ? impliciete sociale beïvloeding of het verplaatsen van de verantwoordelijkheid? Experiment 16 Opzet: Taak leraar door lottrekking verdeeld over 3 leraars. 2 pseudo’s als medeleraren, dlnmr moest de drukknop indrukken.Na schok 10 stopt leraar 1.Na schok 14 stopt leraar 2. Dlnmr moet alleen voortdoen Resultaten + conclusies: 10% tot maximumschok, gem gestopt bij 16 Nog nooit zo’n onmacht van de proefleider, 2 anderen meer macht dan lijdend slachtoffer Meeus & Raaijmakers (1986, 1995) – experiment 1 Opzet: progressief zware verbale mishandeling van werkloze (pseudo) (=administratieve mishandeling) Experimentele conditie: n=24 Dlnmr kreeg instructie om een werkloze tijdens selectietest een standaardreeks van 15 mondelinge, telkens zwaardere verwijten toe te sturen. Men zou dan nagaan wat het effect was op de test die hij daarna deed en het effect op zijn stressniveau gemeten met elektroden. De dlnmr was erbij toen de PL de sollicitant vroeg deel te nemen, hij loog over de aard van de opmerkingen (zouden moeten weerspiegelen hoe hij het deed) en over het effect dat het zou hebben op zijn kansen. De dlnmr zag de stress van de sollicitant steeds stijgen, aan zijn gezicht en aan de fysiologische gegevens. De sollicitant reageerde ook op de opmerkingen: na opm4: ‘Maar mijn antwoord was toch niet fout, of wel?’, na opm 5 ‘Ben ik echt zo slecht bezig?’, na opm 6 en 7 boos mompelen, na opm8 en 9 vragen om te stoppen met de opmerkingen, na opm10, 11, 12 en 13 eist hij dat de dlnmr stopt omdat de PL hem verkeerd geïnformeerd heeft en trekt hij zijn toestemming in, na opm 13 en 14 uit hij zijn wanhoop. Er waren weer 4 aansporingen voor als de dlnmr wilde stoppen Controleconditie: n=15 Dlnmr mocht kiezen of en wanneer en welke opmerkingen ze zouden maken. Wanneer ze stopten met de opmerkingen daald ehet stressniveau, reageerde de sollicitant niet meer en maakte hij geen fouten meer. Onderzoeksvraag: Hoe ver gaan mensen met het verbaal mishandelen van anderen op verzoek? Situering: Expliciete sociale invloed: Milgram Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Controleconditie of experimentele conditie AV: Hoe ver ze gingen met hun opmerkingen (tot welke) en hoeveel % tot de laaste ging Resultaten + conclusies: Controle:Niemand ging tot de laatste Experimentele: 91.7% tot laatste, gem gestopt bij 14.81 Meeus & Raaijmakers (1986) – experiment 2 Opzet: ?experiment 1: Telefonische conditie: de PL verliet na de instructies de kamer en de aansporingen waren dan telefonisch. Medetesters: 2 pseudos die mee testen, dlnmr noteerde en gaf opmerkingen, pseudo 1 stopt na opm 8, pseudo 2 na opm10. Onderzoeksvraag: Behoud de PL hier zijn macht? Situering: Expliciete sociale invloed: Milgram Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: conditie AV: Hoe ver ze gingen met hun opmerkingen (tot welke) en hoeveel % tot de laaste ging Resultaten + conclusies: Telefonisch: 36.4% tot laatste, gem gestopt bij 10.17 Medetesters: 15.8% tot laatste, gem gestopt bij 10.22 Bewijst? Expliciete sociale invloed Brief, Diets, Reizenstein Cohen, Pugh & Vaslow (2000) – experiment 1 Opzet: deelnemers (blanke 1ste jaarstudenten psychologie) medeburger discrimineren obv hun huidskleur Dekmantel = kandidaten marketingfunctie selecteren: 7 geschikte zwarten, 3 blanke waarvan 2 geschikt Helft kreeg een brief : ‘president bedrijf wil niet dat de nieuwe medewerker tot minderheidsgroep behoort‘. Onderzoeksvraag: Situering: Expliciete sociale invloed: Milgram Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Brief of niet AV: Aantal zwarten geselecteerd Resultaten + conclusies: met brief selecteerden gem 0.8 zwarten, die zonder gem 1.8, niemand 3 zwarten Brief, Diets, Reizenstein Cohen, Pugh & Vaslow (2000)– experiment 2 Opzet: Dlnmrs moesten zich zo’n selectieprocedure voorstellen. Er waren 8 kandidaten, 5 blanken waarvan 3 geschikt waren en 3 geschikte zwarten. Scores geven van 1 (had niet zo ver mogen raken) tot 9 (excellent) Ze kregen geen brief, wel een brief of een brief en daarna de boodschap dat die president onstlagen was en zijn beslissingen niet meer uitmaakte. Onderzoeksvraag: Situering: Expliciete sociale invloed: Milgram Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: condities: niets, brief of teruggeroepen brief AV: Score voor zwarten Resultaten + conclusies: Niets: gem 4.3, Brief: gem 3.8, Herroepen brief: 4.1 (geen sign verschil met niets) *****Score blanken??!!!!!!! Bewijst? Expliciete sociale invloed Spreekt tegen? Milgramonderzoek! President niet fysiek aanwezig, geen verder contact waarschijnlijk, toch werd het opgevolgd zolang niemand hem tegensprak!! Milgram en Vorauer (1997)– Experiment 2 Opzet: Studenten namen per 2 deel aan een onderzoek over ‘hoe eerstejaars best bevraagd worden over hun ervaringen aan de universiteit’. Deelnemer nr2 zou deelnemer nr1 interviewen over zijn positieve en negatieve ervaringen. Elke vraag werd 1x gesteld en nr1 kon zelf kiezen hoe lang hij over pos dingen sprak voordat hij overging naar de negatieve dingen. Nr1 werd gevraagd de bevragingsmethode te evalueren. Nr1 kreeg een ingevulde vragenlijst te lezen voor het intervieuw, met overwegend positieve of overwegend negatieve antwoorden (ingevuld door iemand random of door nr2, geen effect). Na het interview beoordeelde nr2 hoe aangenaam nr1 het studentenleven vindt, en nr1 beoordeeld hoe hij volgens hem is overgekomen op een schaal van 1 (neg) tot 7 (pos) Onderzoeksvraag: Beseffen/ kunnen ze toegeven dat ze impliciet sociaal beïnvloed worden? Situering: Verschil impliciete en expliciete sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Positieve vragenlijst op voorhand (en van wie) AV: Beoordeling van interviewer en beoordeling van zichzelf Resultaten + conclusies: Beoordeling interviewer: positiever bij pos voorbeeld dan bij neg voorbeeld Zelfbeschrijving: geen verschil tussen condities. (niet beseffen of niet willen toegeven?) Bewijst? Impliciete sociale beïnvloeding Pronin, Berger en Molouki (2007) Opzet: Aan studenten die een iPod hadden werd gevraagd waarom ze het hadden gekocht en hoezeer het feit dat andere studenten het hadden invloed had gehad: 1 (veel minder dan bij de gem student) tot 9 (veel meer dan bij de gemiddelde student) Onderzoeksvraag: Beseffen/ kunnen ze toegeven dat ze impliciet sociaal beïnvloed worden? Situering: Verschil impliciete en expliciete sociale invloed Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: ?? AV: Hoe hard ze zeggen dat het afhing van anderen tegenover bij de gemiddelde student Resultaten + conclusies: gemiddelde score van 3.3 (minder dan bij gem student kwestie van confomisme) Niet iedereen kan ‘minder dan het gem’ beïnvloed worden, dan verschuift het gemiddelde.. Niet zeker of ze dit echt dachten of dit gewoon beweerden! Bewijst? Impliciete sociale beïnvloeding Attitudes Fazio, Jackson, Dunton & Williams (1995)– verloop van APT over attitude tov een bep huidskleur Opzet: Dekmantel: onderzoek over hoe automatisch het herkennen van de betekenis van woorden gaat. 2x woordherkenningstaak:1x met en 1x zonder bijkomende geheugentaak Taak 1: met knoppen aanduiden of de betekenis vn een woord pos of neg is (duidelijk), responstijd gemeten Taak 2: Gezichten (blank of zwart) in geheugen prenten voor latere ‘herkenningstaak’ (dekmantel!) Taak 3: Aanduiden of ze de gezichten herkenden (Dekmantel!) Taak 4: Krijgen eerst een gezicht (dat ze moeten inprenten, blank of zwart) en daarna een woord waarbij ze moeten aangeven of het pos of neg van betekenis is. Responstijd weer gemeten, is sowieso hoger dan taak1 Berekening: adhv de kennis over het verwerken van gegevens door vage relaties (obv gelijkaardige waarde) kan je uit de verhouding tussen de responstijd van taak 1 en taak 4 moeten kunnen afleiden of men een zwart gezicht even hard linkt aan een positief woord als een blank gezicht (zelfde evaluatieve waarde) (pos/neg woord+‘neg’/’pos’ huidskleur ? langer, pos/neg woord+’pos’/’neg’ huiskleur ? korter) + vragenlijst met zelfbeschrijving over racisme Onderzoeksvraag: Situering: attitudemeting OV: Positief of negatief woord, blank of zwart gezicht AV: verhouding verschil in reactietijd en score op vragenlijst Resultaten + conclusies: Volgens deze theorie staan blanke mensen negatiever tov zwarte mensen dan tov zwarten (bedenk zelf wat dan de resultaten zijn). Er zijn grote individuele verschillen die gezien worden alw verschillen in attitude (racisme). Deze antwoorden hangen soms niet samen met de resultaten van de vragenlijsten (betekend niet dat deze conclusies dan per se juist zijn), verder onderzoek nodig * *ATP bewezen? Wanneer men een de deelnemers na het onderzoek laten kennismaken met een zwarte onderzoeker die géén kennis heeft van de resultaten van die persoon komen de resultaten op een schaal van hoe vriendelijk de deelnemer was tov de zwarte overeen met de ATP Baeyens, Eelen en Van den Bergh (1990) Opzet: Dekmantel: onderzoek naar verband tussen elektrodermale activiteit en de beoordeling van visuele prikkels. Dlnmrs kregen elektroden op hun huid, maar die waren maar voor de show Fase 1: Dlnmrs moesten een groot aantal gezichten beoordelen (“om elektrodermale shit te meten”) Per deelnemer werden de 3 aantrekkelijkste, de 3 onaantrekkelijkste en 12 neutrale gezichten geselecteerd Leerfase: dlnmrs zagen gezichten per 2 (1 sec gezicht 1, 3 sec niks, 1 sec gezicht 2, 8 sec niks, volgend paar) 3 types paren elk 10x: neutraal + aantrekkelijk, neutraal + onaantrekkelijk en neutraal + neutraal Belangrijkste fase: ‘om de gegevens beter te kunnen interpreteren’: gezichten van leerfase opnieuw beoordelen + aanduiden bij elk gezicht dat 1e van paar was welke erop was gevolgd Onderzoeksvraag: Treedt hier evaluatief leren op? Situering: Vorming van attitudes: evaluatief leren Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aantrekkelijk, onaantrekkelijk of neutraal gezicht als 2e van het paar + paren kunnen samenstellen AV: verschil 1e beoordeling - 2e beoordeling Resultaten + conclusies: neutraal + aantrekkelijk: neutraal werd als aantrekkelijker beoordeeld neutraal + onaantrekkelijk: neutraal werd als onaantrekkelijker beoordeeld Geen effect van het kunnen samenstellen van de paren (zelfs als de onderzoekers ‘samenhang rapporteren’ zagen als het aanduiden van eender welk aantrekkelijk gezicht als het juiste antrekkelijk was geweest) Bewijst? Evaluatief leren Olson & Fabio (2006)– Studie 2 Opzet: Blanke studenten werden uitgenodigd voor 2 ‘onafhankelijke’ experimenten. Experiment 1: ‘over aandachtsprocessen’ = experimentele conditie: conditioneringsfase. Foto’s van onbekende blanke en zwarte mensen (neutrale prikkels) samen met betekenisvolle prikkels 100 afbeeldigen met onderschrift, afzonderlijk of in paren. Ze moesten telkens op een knop drukken bij een bepaalde afbeelding (dekmantel!). De dlnmrs werde blootgesteld aan paren van afbeeldingen met zwarte of blanke mensen die versch beroepen uitoefenden met een afbeelding met een pos of neg betekenis. 8 foto’s per huidskleur, elke foto 3x, verschillende pos en neg foto’s. Donkere mensen?pos foto, blanken?neg foto In vooronderzoek was getest dat mensen niet bewust waren van de samenhang tss de foto’s In de controleconditie kregen ze de afbeeldingen telkens los van elkaar Experiment 2: =meetfase van de attitudeverandering tov blanken en zwarten adhv ATP (niet foto’s leerfase) Onderzoeksvraag: Treedt er een attitudeverandering op? Situering: vorming van attitudes: evaluatief leren Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: experimentele of controleconditie AV: gem verlenging responstijd bij ATP Resultaten + conclusies: Controleconditie: sporen van racisme: verlenging bij donker gezicht na pos woord groter dan bij een blank gezicht, geen verschil in verlenging bij neg woorden Experimentele: geen spoor meer van racisme, zelfs niet-significante trend nr gunstige attitude over zwarten Bewijst? Attitudeverandering tov een sociale groep is mogelijk adhv evaluatief leren over specifieke leden Zajonc (1968)– Experiment 1: 2e Turksewoordenexperiment ** Opzet: ‘Onderzoek over vreemde woorden’ kregen 10 woorden (zinledig, 7 letters, 3 lettergrepen) in toevallige volgorde telkens 2 sec te zien, de woorden werden voorgelezen en ze moesten die nazeggen. De woorden verschenen met een verschillende frequentie: 1x, 2x, 5x, 10x, 25x per frequentie 2 woorden. Welke woorden met welke frequeentie voorkwamen werd gevarieerd. (binnen-proefpersoonmanipulatie) Vervolgens werd er aan de dlnmrs gezegd dat de woorden Turkse adjectieven waren. Zij moesten nu aangeven op een schaal van 0 tot 6 hoe gunstig de betekenis van het woord was. (veronderstelde beginpositie affectief neutraal). Ze kregen de woorden van taak 1 en 2 nieuwe woorden Onderzoeksvraag: Heeft de frequentie van de aanbieding effect op de gunstigheid van het woord? Situering: Vorming van attitudes: contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: frequentie in de 1e fase: 0, 1, 2, 5, 10 of 25 AV: Gunstige beoordeling van de betekenis van de woorden. Resultaten + conclusies: Hoe meer het woord werd aangeboden, hoe gunstiger de betekenis, al hebben de eerste aanbiedingen meer effect dan bijkomende aanbiedingen (verschil bij 0x of 1x groter dan bij 2x en 5x) ? mere exposure sterker bij nieuwe prikkels, daarna meer bijkomende aanbiedingen nodig Bewijst? contactconditionering Varianten: Met Chinese karakters, niet uitspreken, gelijkaardige resultaten Met mannelijke studenten die andere mannelijke studenten te zien krijgen en moeten beoordelen op hoe graag ze die mensen zouden hebben in real life. Ook pos effect van hogere frequentie Moreland en Beach (1992) Opzet: 4 vrouwen van ongeveer dezelfde leeftijd, uiterlijk en sympathieke uitstraling, volgden een paar colleges mee waar ze rustig binnen kwamen, met niemand sprakenen rustig weer weg gingen. De 1e kwam 1x, de 2e kwam 5x, de 3e kwam 10x en de 4e kwam 15x. (binnen-proefpersoonmanipulatie) Tijdens het laatste college projecteerde de prof de foto’s van de 4 vrouwen en vroeg de studenten of ze hen kenden, hen ooit gezien hadden, hoe vertrouwd ze leken (1-7) en hen te beoordelen op persoonlijkheid (10 bipolaire vragen telkens 1-7) en kans op een mogelijke vriendschap, samen leuke tijd doorbrengen en een goede samenwerking. Situering: Contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aantal keer aanwezig in de colleges AV: subjectieve vertrouwdheid, #keer gezien + persoonlijkheid, vriendschap, tijd samen en samenwerking Resultaten + conclusies: scores op # keer gezien en subjectieve vertrouwdheid: laag + conditie-onafhankelijk ? manipulatie van aanwezigheid bleef onopgemerkt scores persoonlijkheid, vriendschap, tijd samen en samenwerking hoger bij meer gekomen Bewijst? Subjectieve vertrouwdheid kan vr een gunstiger oordeel zorgen ? noodzakelijke voorwaarde Spreekt tegen? Artefactverklaring Monahan, Murphy en Zajonc (2000) Opzet: Ze boden de attitudeobjecten (8hoeken of Chinese karakters) aan gedurende 5msec (subliminaal), ofwel 5 objecten 5x ofwel 25 objecten 1x (tussen-proefpersoonmanipulatie) (dekmantel niet vernoemd) Vervolgens kregen ze de afbeeldingen 1sec te zien en moesten ze ze beoordelen op mooi zijn (1-5) Situering: Contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aanbiedingsfrequentie (conditie) AV: hoe mooi ze gevonden werden Resultaten + conclusies: 5x5: gemiddeld 3.175 en 25x1: gemiddeld 2.7 (verschil significant Bewijst? Mere exposure: conactconditionering Spreekt tegen? Artefactverklaring Harmon-Jones en Allen (2001) Opzet: lieten 37 vrouwen kijken naar afbeeldingen van 10 vrouwen. Elke foto verscheen 5x voor 98msec. Daarna kregen ze 10 foto’s van de vrouwen uit de 1e fase en 10 nieuwe die ze moesten beoordelen op aantrekkelijkheid (1-9) (eventueel verschil tss de groepen werd gecontrabalanceerd). Tegelijkertijd werd de activiteit in hun lachspier (M zygomaticus major) en de fronsspier (M corrugator supercilii) gemeten, deze spieren spannen op bij een pos of neg beoordeling, niet per se zichtbaar, maar oncontroleerbaar voor ons. Situering: contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aanbiedingsfrequentie AV: aantrekkelijkheid Resultaten + conclusies: meer activiteit in lachspier bij ‘bekende’ gezichten, niet minder in fronsspier Bewijst? Contactconditionering zorgt voor een verhoging van positieve affectieve reacties maar niet voor een afname in negatieve affectieve reacties Spreekt tegen? Artefactverklaring Schaffner, Wandersman en Stang (1981)– Studie 2 Opzet: Verkiezingen op een universiteitscampus, voor hoofdredacteur van een universiteir literair magazine Argus. Er waren 6 kandidatenmet fictieve namen, even lang en klonken even neutraal, die de deelnemers in volgorde van geschikheid moesten plaatsen. Vervolgens werden er posters opgehangen met telkens de naam en ‘For Editor Of Argus’ (2 kandidaten kregen 20 posters, 2 kregen er 200 en de overige 2 geen) Een dag later werd er gevraagd aan de deelnemers of ze minstens 1 poster gezien hadden ( van eender wie) en degene die er gezien hadden werden weer gevraagd de kandidaten te ordenen Situering: Contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aantal posters AV: rangschikking Resultaten + conclusies: Degenen zonder posters stonden gem lager dan die met 20 posters, die gem lager stonden dan die met 200. Die met 200 posters stegen in rangorde, die met 20 bleven en die zonder daalden. Bewijst? Contactconditionering Mita, Dermer en Knight(1977) Opzet: Onderzoekers maakten foto van studenten en lieten hen na een paar weken terugkomen met een goede vriend(in) of geliefde. De studente en hun gezelschap kregen elk 2 foto’s: de gewone en het spiegelbeeld. Ze moesten kiezen welke de mooiste is. Situering: contactconditionerig Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: student of geliefde/vriend(in) AV: mooiste is foto of spiegelbeeld Resultaten + conclusies: de studenten (die zichzelf het vaakst in de spiegel zien) vonden de spiegelfoto mooier, hun vrien(in)/geliefde vond de oorspronkelijke foto het mooist Bewijst? Contactconditionering met stimulusdiscriminatie Zilva, Mitchell en Newel (2013)– Experiment 1 (en 3) Opzet: Ze toonden 24 zwart-wit foto’s van mensen met bij elke foto een ‘naam’ (zinledig woord) elke foto 8x Vervolgens moesten ze foto’s beoordelen op aantrekkelijkheid (0-100) waarbij de 24 foto’s uit de 1e fase zaten, 12 mét het juiste woord, 12 met een ander woord en 12 nieuwe Vervolgexperiment: niet met een ander woord, gewoon zonder woord Situering: Contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Uit 1e fase met juist woord, uit 1e fase met ander/geen woord of nieuw foto AV:aantrekkelijkheid Resultaten + conclusies: juist woord: aantrekkelijker dan ander woord en nieuwe foto: even aantrekkelijk Vervolg: Juist woord én geen woord: even aantrekkelijk en aantrekkelijker dan nieuwe foto Bewijst? Contactconditionering met stimulusdiscriminatie Saegert, Swap en Zajonc (1973) Opzet: Zogenaamd onderzoek over smaakperceptie, waarbij ze telkens op andere ‘standjes’ moesten gaan proeven en daardoor andere dlnmsters tegen kwamen (gemanipuleerd: 0,1,2,5 of 10x telkens ong 40sec) achteraf moesten ze de anderen beoordelen (1-7) (zogezegd over effect op smaakperceptie) Bij sommigen waren de smaken aangenaam, bij andere onaangenaam Onderzoeksvraag: leidt een onaangename situatie tot een negatief effect van mere exposure? Situering: contactconditionering: poging tot verklaren Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aantal ontmoetingen en smaken AV: beoordelingen Resultaten + conclusies: Positieve invloed van mere exposure ondanks onaangename smaken Bewijst? De invloed van mere exposure is altijd positief Spreekt tegen? Mere exposure door evaluatief leren verklaren Begg en Armour (1991)– Studie 1 Opzet: De dlnmrs kregen een reeks uitspraken (die niet ongeloofwaardig klinken maar waarvan men ook niet kon weten of ze waar zijn (Het witte huis heeft 132 kamers)) steeds voorafgegaan door een uitspraak die suggereerde of de bewering juist of fout was (Iedereen weet dat, Niemand gelooft toch dat) en moesten dan aangeven of het de bedoeling van die uitspraak was om mensen iets te doen geloven of twijfel te zaaien. Daarna kregen ze een reeks beweringen met de oude en nieuwe die ze op waarheidsgehalte moesten beoordelen en aangeven of ze in de 1e fase al waren voorgekomen Onderzoeksvraag: Situering: Contactconditionering Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Al eerder gezien en als waar of onwaar aangeduid in fase 1 AV: waarheidsgehalte Resultaten + conclusies:De beweringen die in fase 1 als onwaar gesuggereerd waren werden ook minder waar geacht dan degenen die als waar werden voorgesteld. MAAR de nieuwe uitspraken werden sowieso nog minder waar geschat, zelfs minder waar dan degenen die in fase 1 als onwaar aangeduid waren! Bewijst? Waarheidseffect Elliot en Devine (1994) Opzet: Na een tegenattitudinaal of pro-attitudinaal pleidooi of geen pleidoor moesten de dlnmrs hun gevoel van ongemak beoordelen. Daarna vulden ze een verbale attitudemeting in (mogelijkheid tot attitudverandering) en beoordeelden ze weer hun gevoel van ongemak. Onderzoeksvraag: Zorgt een attitudeverandering na dissonantie voor een afname van het ongemak? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: pleidooi of niet, tegen- of pro-attitudinaal AV: beoordeling ongemak Resultaten + conclusies: daling van ongemaksgevoel na verbale attitudemeting Bewijst? Cognitieve-dissonantietheorie Festinger en Carlsmith (1959) Opzet: Het kweken van een attitude: alle 60 dlnmrs kregen een lastige (30 min losdraaiende vleugelmoeren een kwart nr rechts draaien) en saaie taak (30 min een houten cilinder in en uit een legbord plaatsen) ‘om hun prestatie en werkwijze te observeren’. ? ongunstige attitude tov taken. Tegenattitudinaal gedrag uitlokken: ‘einde van de sessie’ ? ‘onderzoek naar invloed van taakverwachtingen op prestatie, nog iemand nodig die de volgende een positieve verwachting geeft, eventueel ook voor verder verloop onderzoek’ ?vergoeding vn 1$ of 20$ per keer hulp, ging nr volgende dlnmr, die neutraal reageerde Meting attitude: ‘onafhankelijke onderzoeker’ ? onderzoekssessie evalueren: elke taak beoordelen van -5 (extreem saai) tot 5 (extreem interessant en leuk) Daarna een debriefing + controleconditie met taken en meting, zonder vraag om leugen te vertellen Onderzoeksvraag: Leidt tegenattitudinaal gedrag vooral tot attitudeverandering als de belonging voor het gedrag niet te groot is? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: conditie met of zonder tegenattitudinaal gedrag, 1$ of 20$ vergoeding AV: beoordeling van de taken Resultaten + conclusies: controleconditie: -0.45 (niet zo neg, wss uit beleefdheid) 20$ vergoeding: -0.15 (niet significant hoger) 1$ vergoeding: +1.35 (sign hoger en zelfs pos!) Bewijst? Hypothese 6 van contactconditionering Brehm (1956) Opzet: ‘consumentenonderzoek’: kregen uitleg over 8 producten en moesten daarvan de aantrekkelijkheid beoordelen op 8 (nuttig, kwaliteit, schoonheid en gebruik), daarna kregen ze nog een reeks vragenlijsten. Op het einde van het onderzoek kregen ze 1 van de voorwerpen mee. De ene groep kreeg de keuze tss 2 voorwerpen met een score tss 5 en 8, de anderen tss een gewild en een minder gewild voorwerp. In de controleconditie hadden ze geen keuze, kregen ze gewoon een gewild voorwerp. Daarna moesten ze de voorwerpen opnieuw beoordelen ‘zoals mensen doen nadat ze iets gekocht hebben’ Onderzoeksvraag: Leidt het maken van een (moeilijkere) keuze tot (meer) re-evaluatie? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: moeilijke of makkelijke keuze AV: verandering in beoordeling Resultaten + conclusies: Geen verschil in evaluatie bij controleconditie Makkelijke keuze: gekozen: +0.4, niet gekozen: -0.2 Moeilijke keuze: gekozen:+0.2, niet gekozen: -0.6 Bewijst? Hypothese 4 Gawronski, Bodenhaus en Becker (2007)– Experiment 1 Opzet: Onderzoek naar attitude met ATP (enkel fase 4) met 2 fotos van een woestijntafereel (ong even mooi en op elkaar gelijkend). Daarna mochten de deelnemers kiezen tss de 2 foto’s en terwijl de gekozen foto werd afgedrukt deden ze nog eens een ATP met dezelfde foto’s en vergeblijkbare woorden Onderzoeksvraag: Is er een devaluatie van de niet-gekozen foto? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: AV: Verschil in ATP score Resultaten + conclusies: De evaluatie van de gekozen foto werd veel positiever terwijl die van de niet-gekozen foto zelfs negatief werd. Bewijst? Hypothese 4 Schultz, Lévaillé en Lepper (1999) Opzet: kinderen posters laten beoordelen, dan keuze: moeilijke keuze: 2x even mooi of 2x even lelijk of makkelijke keuze, daarna terug beoordeling Onderzoeksvraag: Is postdecisierevaluatie afhankelijk van de valentie van de keuzealternatieven? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: makkelijke keuze, moeilijke keuze mooie posters of moeilijke keuze lelijke posters AV: verschil in beoordeling Resultaten + conclusies: meer postdecisierevaluatie bij moeilijke keuze, devaluatie van niet-gekozen bij mooie opties en opwaardering van gekozen bij lelijke opties Bewijst? Hypothese 4: postdecisierevaluatie ook bij negatief geëvalueerde opties Coppin, Delplanque, Cayeuc, Porcherot en Sander (2010) Opzet: Geuren van 12 deo’s beoordelen (1-10), daarna in paren: 2x moeilijke keuze, 2x makkelijke keuze +rest: welke van de 2 ruikt het best. Na 10 min 18 geuren (6 nieuwe) beoordelen, intensiteit en al eerder geroken, zoja: in paargewijze beoordeling verworpen of niet? Onderzoeksvraag: Vindt er postdecisierevaluatie plaats als men zich de keuze niet meer herinnerd? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: moeilijkheid keuze, welke van de 2 verworpen en keuze herinnerd AV: verschil in beoordeling Resultaten + conclusies: Herkenden de geuren maar herinnerden keuze niet meer: postdecisierevaluatie Bij afzonderlijke deelnemers: wél herinneren: postdecisierevaluatie, niet herinneren: ook Bewijst? Hypothese 4: postdecisierevaluatie ook zonder de keuze te herinneren Egan, Santos & Bloom (2007) Opzet: Kinderen: 4-jarigen stickers laten beoordelen via minder of meer lachende smileys. PL nam dan 3 gelijkwaardige stickers. In de controleconditie kreeg het kind 2 van die stickers te zien en kreeg hij er 1 Experimentele conditie: kind de keuze tussen 2 stickers. Daarna kan elk kind kiezen tussen de niet-gekozen/gekregen sticker en de 3de. Aapjes: Capucijnaapjes mochten snoepjes in verschillende kleuren eten, uit de latentietijd (hoe snel ze op het snoepje reageerde) leidde men af wat hun voorkeur was en werden er weer 3 gelijkwaardige genomen Controleconditie: zag 2 kleurtjes, kon maar aan 1 kleur snoepje. (constructie met luikjes in de kooi) Experimentele conditie: zag 2 kleurtjes kon kiezen. Daarna konden ze allemaal weer kiezen tussen het niet-gekozen/gekregen snoepje Onderzoeksvraag: Is er ook postdecisierevaluatie bij peuters en aapjes? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: experimentele conditie of controleconditie AV: Keuze voor 3e optie ipv niet-gekozen/gekregen Resultaten + conclusies: Controleconditie: Kinderen kiezen in ±50% de 3de optie, dus puur op toeval, bij aapjes is de keuze voor de 3e optie significant lager ? reactantie: willen wat je niet mag Experimentele conditie: Kinderen én aapjes kiezen in 65% de 3e optie (significant hoger) Bewijst? Hypothese 4: geen gesofisticeerde cognitieve processen nodig Egan, Santos & Bloom (2010) Opzet: Weer met aapjes en kinderen, maar zo dat de keuze geen voorkeur kon weerspiegelen Kinderen: 3 dezelfde speelgoedjes in andere kleuren: 2 speelgoedjes in een zak, 1 in een ander Experimentele conditie: grabbel nr 1 van de 2 speelgoedjes in zak 1 (keuze zonder voorkeur) Controleconditie: 1 speelgoedje van de 2 in zak 1 naar boven: neem dat speelgoedje (geen keuze) Daarna laten kiezen tussen zak 1 en zak 2 Aapjes: Snoepjes in 3 kleuren. Experimentele conditie: aapje moest snoepje gaan zoeken, wnnr gevonden haalt PL 2e snoepje boven , zogenaamd ook verstopt en niet gevonden (keuze zonder voorkeur) Controleconditie: liet de 2 snoepjes zien en verstopte er 1 dat het aapje mocht zoeken (geen keuze) Daarna telkens 10x de keuze tss snoepje kleur niet-gevonden/gekregen en snoepje andere kleur Onderzoeksvraag: Nog steeds post-decisierevaluatie? Situering: Cognitieve-dissonantietheorie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Condities AV: % keuzes voor de 3e optie Resultaten + conclusies: Revaluatie na keuze, bij kinderen zonder keuze reactantie, bij aapjes niet Bewijst? Hypothese 4 Spreekt tegen? Kritiek op methodologie Psychologische betekenis van macht & onmacht Insko (1965) Opzet: Hij interviewde studenten over de verwachte gevolgend van een feestweek in het lentesemester Bij de ene helft zei hij telkens ‘goed’ als ze iets positief vertelde bij de andere helft als ze iets negatief zeiden Onderzoeksvraag: Wat is het effect van secundaire versterkers op zelfbeschrijvingen Situering: Soorten versterkers en straffen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: ‘goed’ bij positieve of negatieve opmerkingen Resultaten + conclusies: steeds meer opmerkingen in de aard van degenen waarbij men ‘goed’ zei Bewijst: Het effect van secundaire versterkers Mulder (2008) Opzet: Met vier geld samenleggen in een pot ?waarde x1,5 ? opnieuw verdeeld. max winst, zelf niets bijdragen, anderen wel (spanning individueel/collectief belang) ?belastingen Sommigen meegedeeld dat niet-bijdragers in real life hiervoor gestraft zouden worden, bij anderen werd het belonen van bijdragers aangehaald als vb, bij anderen was er geen straf of beloning. Daarna moesten ze beslissen om bij te dragen, een vragenlijst over hoe moreel verplicht ze zich voelden en een vragenlijst over waarom ze bijdroegen (vr zichzelf of vr anderen) Onderzoeksvraag: Verschil in het effect van een beloning of straf op hun bijdrage? Situering: Versterkers vs straffen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Al dan niet mogelijkheid tot straf of beloning AV: bijdrage + score morele verplichting (1-7) + score op streven nr collectief belang (1-7, 1 ? egoïst) Resultaten + conclusies: Belonging: geen effect op de AV’en tegenover controleconditie Straf: meer bijdragen, bijdrage grotere morele betekenis geven en meer vanuit collectief belang Bewijst: het effect van straffen Okimoto en Brescoli (2010) Opzet: Dns zagen 2 websites over de verkiezingscampagne van 2 politici, 1 man en 1 vrouw Situering: Macht als doel-op-zich: verschillende sociale normen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: geslacht politici AV: op wie ze zouden stemmen + mate waarin politici streefden naar macht en status Resultaten + conclusies: negatief verband tussen waargenomen verlangen naar macht en stemgedrag, maar enkel bij de vrouwelijke politica. Bewijst: stereotypes Okimoto en Brescoli (2010) Opzet: Dns zagen elk 1 website, van een politicus (vrouw/man) met een sterke of zwakke machtswil Situering: Macht als doel-op-zich: verschillende sociale normen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: geslacht + mate waarin politici streven naar ambitie, macht en invloed. AV: hoe sterk geneigd te stemmen + mate van minachting, woede en afkeer (gem morele verontwaardiging) Resultaten + conclusies: Gem verontwaardiging laag, bij man geen verschil tussen machtscondities, bij vrouw meer verontwaardiging bij streven naar macht. Bij mannen verhoogt stemgedrag dr streven naar macht, bij vrouwen verlaagt stemgedrag erdr (interactie) Bewijst: Verschillende sociale houdingen tov macht Singh (1970)– Studie 4 Opzet: Kinderen (5-6j) aan een machine: aan de ene kant knikker als ze 10x op een hendel duwden (macht), aan de andere kant vielen er random evenveel knikkers uit (onmacht). (aantal berekend adhv voorgaande studie over tempo van hendeltje drukken) Kinderen konden veranderen van kant Er waren 2 sessie van 5 min over 2 dagen Onderzoeksvraag: Hebben kinderen al een voorkeur voor macht? Situering: Het fijne van macht: aangeboren? Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: dag AV: % knikkers door hendel (‘machtsknikkers’) Resultaten + conclusies: dag 1: 63% vd knikkers zijn machtsknikkers dag 2: 70% vd knikkers machtsknikkers Bewijst: Aangeboren voorkeur voor macht Singh (1970)– Studie 3 Opzet: zelfde werkwijze bij ratten in 2 kooien voor voedsel. In de ene kooi was het voedsel gratis, bij de andere moesten ze op een hendel duwen. Sommigen kregen 12.5%, 25% of 50% meer voedsel in de gratisconditie dan in in de leer-werkconditie Onderzoeksvraag: Hebben ook dieren een aanegboren voorkeur voor macht? Situering: Aangeboren voorkeur voor macht? Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: % meer voedsel in gratis conditie en dagen AV: % voedsel gehaald uit de werk-voor-voedselconditie Resultaten + conclusies: : Bij 12.5% en 25% haalden ze hun eten vooral in de werkconditie (70-80%) Alleen bij 50% meer voedsel haalden ze in ¾ dagen het grootste deel voedsel in de gratis eten kooi. ? voorkeur voor werken voor voedsel en dus macht over het eten. Bewijst: Aangeboren voorkeur voor macht ook bij dieren Homzie (1970) Opzet: 15 hongerige ratten in kooi: 1e weg rechtstreeks nr de suiker, 2e weg splitste nog op ?keuzevrijheid Onderzoeksvraag: Hebben ook dieren een aanegboren voorkeur voor macht? Situering: Aangeboren voorkeur voor macht? Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: verder nog opsplitsen van de wegen AV: welke weg ze kozen Resultaten + conclusies: 14 vd 15 ratten kozen (samen gemiddeld 59% vd gevallen) voor weg 2. En gaven de voorkeur aan keuzevrijheid Bewijst: Aangeboren voorkeur voor macht ook bij dieren Leotti en Delgado (19)– naam Opzet: Computerscherm met 2 knoppen. Evaluatie van 0, 33 of 100 punten per proefbeurt onafh van knop In sommige beurten konden ze kiezen welke knop ze indrukten, anders moesten ze de knop die oplichtte indrukken. Wanneer ze wat mochten/moesten werd aangegeven door een cirkel of een driehoek (de betekenis daarvan moesten ze zelf uitzoeken, de betekenis vn de symbolen werd ook gecontrabalanceerd) Achteraf moesten ze de symbolen beoordelen op schoonheid + controle op invloed sociale norm door fMRI-scanner die activiteit meet in de middenhersenen, de orbitofrontale cortex en de ventrale striata (actief als mensen aangename ervaringen meemaken). Onderzoeksvraag: Is macht een versterker op zichzelf Situering: Machtsgenoegen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aantal punten + al dan niet de keuze welke knop ze indrukten (aangekondigd door bepaald symbool) AV: beoordeling van symbolen Resultaten + conclusies: symbool dat keuzevrijheid aangaf werd significant mooier bevonden, symbool uit geenkeuzeconditie werd neutraal beoordeeld. In de gebieden voor aangename ervaringen was significant meer activiteit. Bewijst: Macht als versterker Watson en Ramsey (1972) Opzet: Baby’s in natuurlijke omgeving geobserveerd Met mobiel boven hun hoofd dat de bewegingen van hun hoofdje volgde, gewoon bewoog (± evenveel als met beweging) of niet bewoog) Onderzoeksvraag: Hebben 2maand oude baby’s al de neiging om macht uit te oefenen? Situering:Machtsgenoegen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: beweging hing al dan niet samen met het bewegen van het hoofdje, of wel bewoog het niet AV: aantal hoofdbewegingen Resultaten + conclusies: gedrag waarmee ze macht uitoefenden nam toe. Baby’s nemen dus de contingentie waar en de macht functioneerde als een versterker + geen toename in niet-machtcondities Bewijst: Macht is een primaire versterker Glass, Singer en Friedman (1969)– Experiment 2 Opzet: Zogezegd effect van lawaai op prestaties en fysiologische processen ? taken tijdens lawaaistoten Dlnmrs hadden al dan niet subjectieve macht over het stoppen van de lawaaistoten (niemand gebruikte) Achteraf kregen ze 2 taken: 1) typfouten uit een tekst halen ? concentratie adhv aantal fouten gemist geometrische figuren zonder opheffen vertekenen, 2 onoplosbaar ? volharding adhv pogingen onoplosbare Onderzoeksvraag: Het effect van subjectieve macht Situering: Macht als bescherming tegen de gevolgen van aversieve prikkels Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: subjectieve macht of niet AV: % resterende fouten en aantal pogingen op figuur 1 en figuur 2 Resultaten + conclusies: Dlnmrs met subjectieve macht hielden langer vol en werkten geconcentreerder Bewijst: Het effect van subjectieve macht Sherrod, Hage, Halpern en Moore (1977) Opzet: ?Glass, ppn kregen al dan niet subjectieve macht over het begin en/of het einde van het lawaai Ook een controleconditie zonder lawaaistoten met zacht achtergrondgeruis. Concentratietaak tijdens lawaai Onderzoeksvraag: Welk effect heeft de subjectieve macht over het begin en einde? Situering: Macht als bescherming tegen de gevolgen van aversieve prikkels Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Subjectieve macht over het einde of niet + subjectieve macht over begin of niet AV: Resultaten op de concentratietaak en op de volhardingstaak Resultaten + conclusies: Concentratie: hoofdeffect van beide machten, bij alle2 amper slechter dan controle Volharding: hoofdeffect van subjectieve macht over einde, niet van macht over begin, wel interactie Bij macht over beide even goed als controleconditie Bewijst: Subjectieve macht Roos, Geers, Rasinski en Fawler (2011) Opzet: Cold pressure task (hand in koud water) Ppn kregen olie op hand ‘om te reinigen’, ‘werkte als soort handschoen’ of ‘als soort verdoving’, van degenen met pijnstiller koos helft zelf, bij de rest koos onderzoeker Ze moesten 75 sec hun hand in het water houden, de pijn aangeven. Achteraf moesten ze de pijn opnieuw beoordelen, hun angst, verwachtingen van de werking van de pijnstiller en aanvoelen van keuzevrijheid Onderzoeksvraag: Heeft subjectieve macht een effect op pijnervaring? Situering: Macht als bescherming tegen de gevolgen van aversieve prikkels Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: uitleg over olie AV: gerapporteerde pijn, beoordeling achteraf, angst, verwachtingen en keuzevrijheid (manipulatiecheck). Resultaten + conclusies: gerapporteerde pijn nam minder toe bij zelf gekozen olie. Niet zelfgekozen pijnstiller bood geen voordeel tov reinigende olie -> niet duidelijk te intrepeteren: Was keuzevrijheid nodig voor de pijnstillende werking of was de ervaring van onmacht nodig om de werking van het placebo teniet te doen. (PL koos welke pijnstiller, dus hij koos om mij (meer) pijn te bezorgen) DeCasper en Carstens (1981) Opzet:Observeerden baby’s (8maand oud) gedurende 2 sessie van 15 min. De baby’s kregen een koptelefoon waardoor slaap- en klassieke liedjes klonken en een fopspeen met een sensor in. In de ‘machtsessie’ kon de baby de muziek controleren door na een lang genoege rustperiode beginnen te zuigen (stoppen met zuigen ? geen muziek ? even wachten ? zuigen ? muziek). In de onmachtsessie was er geen verband. De muziek werd bepaald door een 2e baby die op dat moment in de machtsessie zat. Men onderzocht een basislijn van hoevaak de baby’s zogen zonder muziek (baby’s zuigen in ‘vlagen’) Ook werd het huil- en onrustig gedrag geregistreerd als meting van negatief affect Onderzoeksvraag: Hoe reageren baby’s op machtsverlies Situering: Lijden onder machtsverlies Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: volgorde van de sessies AV: meer zuigen en negatief affect Resultaten + conclusies: 1st onmacht: geen toename tijdens onmacht en leerden niet meer tijdens machtsessie. Direct negatief effect, geen daling in 2e fase. Machtsconditie gaf niet langer gevoel van macht. 1st macht: toename bij macht, bij onmacht terug op de basislijn Eerst weinig negatief affect, dan stijging Bewijst: machtsverlies > onmacht Crombez, Eccleston, De Vlieger, Van Damme & De Clerq (2008) Opzet: De dlnmrs moesten een sorteertaak doen terwijl ze schokken kregen. De ene groep kon de schokken vermijden door de kaarten juist te sorteren, de andere groep kreeg gewoon schokken als de dlnmr uit groep 1 waaraan ze gekoppeld waren een fout maakten (zonder dat ze dit wisten, kregen niet boodschap dat ze de schokken konden stoppen). Wnnr de dlnmrs uit groep 1 5x achter elkaar een kaart juist gesorteerd hadden (en het systeem dus door hadden), gingen zonder dat ze het wisten fase 2 en 3 in waarbij ze de schokken niet meer konden stoppen. Na elke schok werd hen gevraagd aan te geven hoe bang ze waren vr de volgende en hoeveel pijn hij deed. Onderzoeksvraag: Situering: Lijden onder machtsverlies Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: macht in fase 1 AV: angst en pijn Resultaten + conclusies: Machtsverlies: angst nam eerst toe, bleef daarna gelijk, significant meer pijn Nooit macht gehad: angst nam eerst toe, zakte daarna weer ?Machtsverlies kan meer lijden veroorzaken dan er zou zijn geweest indien er nooit macht was geweest. Seligman en Maier (1967) Opzet: 24 honden werden blootgesteld aan 3 voorbehandelingen (8 per). Sommige honden kregen pijnlijke schokken (30sec) maar konden die voorkomen door op een knop te drukken, anderen konden er niets aan doen (paarsgewijs gejukt, hond 1 uit oncontroleerbare-schokken-conditie kreeg de schokken van hond 1 uit de controleerbare-schokken-conditie) en de rest kreeg geen schokken. 24u later deden de honden in een perndel/shuttlebox: kooi in 2 delen waar de hond van de ene kant naar de andere kant kunnen gaan (wordt geregistreerd),In het experiment werde de vloer 10x onder stroom gezet (max 50 sec), telkens aangekondigd door een dicriminatieve prikkel. De honden konden de schok stoppen door naar de ander kant te springen en zelfs voorkomen door dat tijdens de discriminatieve prikkel te doen Onderzoeksvraag: Leren we sneller als we daarvoor macht hadden? Situering: Aangeleerde machteloosheid Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: conditie AV: gemiddelde latentie van kant wisselen (sec) + gem aantal schokken per dier Resultaten + conclusies: Basislijn: leerder vrij snel en kregen weinig schokkken Controleerbaar dag ervoor: leerden niet-significant trager dan basislijn en verdroegen evenveel schokken Oncontroleerbaar ervoor: leerden veel trager (2x) en kregen 3x meer schokken, leken apatisch Hiroto en Seligman (1975) Opzet: studenten moesten anagrammen oplossen onder invloed van controleerbare, oncontroleerbare of geen lawaaistoten. Om te zien of volwassen studenten het patroon in de anagrammenreeksen al dan niet doorkregen ? hoe lang voordat ze 3 anagram in elk minder dan 15 sec na mekaar konden oplossen. Onderzoeksvraag: Heeft macht over lawaaistoten effect op hun prestatie Situering: Aangeleerde machteloosheid Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: conditie AV: Tijd voordat ze het patroon doorhadden, mislukte anagrammen (+100 sec) en responslatentie Resultaten + conclusies: Geen/controleerbaar: leerde even snel Oncontroleerbaar: significant trager geleerd Bewijst: Aangeleerde machteloosheid Inesi, Botti, Dubois, Rucker en Galinsky (2011)– 1a Opzet: Dns terugdenken aan situatie waarin ze zich soiaal machtig of machteloos hadden gevoeld. Daarna moesten ze kiezen tussen 2 assortimenten (dezelfde soort producten). Ofwel 3 ofwel 14 producten. Situering: Autosociale en sociale macht als communicerende vaten Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Terugdenken aan situatie van macht of onmacht AV: Voorkeur voor groter assortiment Resultaten + conclusies:Macht: lichte voorkeur voor grotere, Onmacht: sterke voorkeur voor grotere ? Confrontatie met sociale onmacht leidt tot een nog grotere waardering voor autosociale macht. Inesi, Botti, Dubois, Rucker en Galinsky (2011)– 2a Opzet: Helft dns mochten kiezen uit klein assortiment, andere helft uit het grote assortiment. Keuzevrijheid werd dus tussen ppn gemanipuleerd. Vervolgens in een zogezegd ander experiment, moesten ze aangeven hoe graag ze de leidende rol wouden spelen in dat experiment en gaven het belang van taakaspecten in hun droombaan aan, waarvan sommige te maken hadden met macht binnen de organisatie, anderen niet. Situering: Autosociale en sociale macht als communicerende vaten Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Keuzevrijheid in eerste fase AV: machtwil Resultaten + conclusies: Productcategorie assortiment had geen effect, de grootte wel. Dns met weinig keuze hadden een sterkere voorkeur voor de leidinggevende rol, en vonden machtsgerelateerde aspecten van hun droombaan belangrijker. De OV had geen effect op de niet-machtsgerelateerde aspecten. Langer en Rodin (1976-1977) Opzet: 1976: Macht/onmacht benadrukt en gegeven in zorgcentrum tijdens toespraak (benadrukken wat zij/de verpleging allemaal doen voor hun welbevinden, zij/verpleging zorgen voor leuke inrichting, ...) 1977: 18 maanden erna nog eens gemeten. Het ging totaal achteruit omdat het om ouderen/zieken gaat. Situering: Macht in het woon- en zorgcentrum en in het ziekenhuis Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Toepsraak over macht of onmacht AV: welbevinden en activiteit Resultaten + conclusies: 1976: Macht: hogere tevredenheid Onmacht: geen verandering 1977/ achteruitgang was minder in de machtsconditie dan in de onmachtconditie, zowel op vlak van welbevinden als op vlak van gezondheid. Agressief gedrag Berkowitz en Frodi(1977) Opzet:’het effect van stress op creativiteit’ ? dnlmrs moesten om de 5 sec lawaaistoten toedienen aan een pseudo die een essay aan het schrijven was. Er waren versch intensiteiten die elk min 1x van de 24 beurten moesten voorkomen. In de 1e conditie zei de PL na 5 lawaaistoten dat de dlnmr goed bezig was (versterking), in de 2e liet de PL zijn afkeuring merken voor de intensiteit van de gegeven stoten, in de basislijn zei hij niets. Fase 2: De dlnmrs moesten een paper van een 2e pseudo beoordelen met een aantal lawaaistoten van vaste intensiteit. Het apparaat van in de 1e fase was ofwel aanwezig (herinnering aan vorige bestraffings- of versterkingscontingentie) ofwel werd die uit het lokaal gerold. Onderzoeksvraag: Instrumenteel leren ook bij agressie Situering: Onderzoek over agressie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: versterking stootgedrag, bestraffing of basislijn, aan- of afwezigheid van het apparaat AV: aantal lawaaistoten in fase 2 Resultaten + conclusies:Versterking: agressiever in fase 2, effect minder groot bij aanwezigheid apparaat Bestraffing: minder aggressief dan basislijn, zeker in aanwezigheid van apparaat Bewijst: Agressie is ook onderhevig aan instrumenteel leren Spreekt tegen: De interpretatie van agressie als een reactief gedrag op een situatie. Agressie als gedrag dat voortvloeit uit negatieve gevoelens: niet zo bij versterking lawaaistoten Bushman (2002) Opzet: Dlnmrs moesten een tekst schrijven ter argumentatie voor of tegen abortus (eigen standpunt) Ze moesten daarna de tekst van een ‘andere dlnmr’ verbeteren (tegenovergesteld standpunt) en kregen dan de verbetering van hun tekst terug. De evaluatie van de pseudo was over alles negatief. Daarna mochten bep dlnmrs op een boksbal slaan, terwijl ze aan de pseudo dachten (=wraakconditie) of erop slaan en denken aan de fysieke positieve gevolgen (afleiding-conditie) ofwel moesten ze wachten. Daarna kregen ze een meting van gevoelens (zelfbeschrijving) en een meting van agressie in een competitiespel waarbij ze de verliezen lawaaistoten van variabele intensiteit en duur mochten toedienen Onderzoeksvraag: Vermindert het afreageren van agressie de agressie? Situering: Freudiaanse visie op agressie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: wraak-, afleidings- of controleconditie AV: Boze gevoelens en agressie Resultaten + conclusies: wraakconditie: niet minder maar agressiever, rapporteerde meer boze gevoelens dan de basisconditie. Afleidingsconditie zat ertussenin, geen significante verschillen daar Spreekt tegen: Freudiaanse visie op agressie Dill en Anderson (1995)– naam Opzet: Ppn kwam samen met pseudo proefruimte binnen. PL deed voor hoe ze een origamifiguurtje moesten vouwen, zij deden na. PL ging te snel dus vroef pseudo om trager te gaan. PL ging niet trager omdat hij nog een dat had (ongerechtvaardigde frustratie), of omdat de proefruimte daarna geboekt was (gerechtvaardigde frustratie) of ging gewoon trager. Pseudo ging nr andere ruimte. Dlnmr moest vragenlijsten invullen: één peilde naar gevoelens van (oa) agressie en frustratie, de ander naar mening over de PL, die beloond zou worden ifv beoordelingen Onderzoeksvraag: Situering: frustratie-agressie hypothese Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: ongerechtvaardigde, gerechtvaardigde of geen frustratie AV: zelfbeoordeling agressie en frustratie en beoordeling PL Resultaten + conclusies: Bij eender welke frustratie: negatieve beoordeling competentie PL (geen invloed op zelfbeoordeling), bij gerechtvaardigde geen invloed op vriendelijkheid PL, bij ongerechtvaardigde wél ? wel agressie? Niet gewoon dr slechte uitleg? ? ook gerechtvaardigde frustratie zorgde voor lagere scores Bewijst: Frustratie-agressie hypothese Muller, Bushman, Subra en Ceaux (2012) Opzet: Dns waarnemingscompetitie ‘tegen andere deelnemer’: kregen 70 mses vorm aangeboden $ of niet? Feedback: “in 65 % van beurten goed gegokt”+ ‘Andere dn in 80% goed gegokt (dn verloren?frustratie) OF ‘Andere dn in 50 % goed gegokt (dn gewonnen) Meting agressie d.m.v. reactiesnelheidcompetitie: intensiteit/duur lawaaistoot bij winst tegen ‘andere dn’ Onderzoeksvraag: Zorgt het niet bereiken van een doel voor meer agressie? Situering: Frustratie-agressiehypothese Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: winst versus verlies tijdens waarnemingscompetitie AV: meting agressie d.m.v. reactiesnelheidcompetitie Resultaten + conclusies: Meer agressie na winst (doel bereikt) dan na verlies (frustratie) Spreekt tegen: Frustratie-agressie hypothese Zechmeister, Garcia, Romero en Vas (2004) Opzet: PL nam inteligentietest af. Rapporteerde dat resultaat onder het gemiddelde lag. Bleek de verkeerde test geweest te zijn. PL haalde begeleidster erbij om de score te interpreteren, vermelde al dan niet de fout in de test. Verontschuldigde zich wel of niet. Dlnmrs moesten PL beoordelen op bekwaamheid, persoonlijkheid, cijfer en aanstelling Onderzoeksvraag: Had de fout of de verontschuldiging effect op de beoordeling? Situering: De perceptie van provocatie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: fout vermeldt of niet + verontschuldiging of niet AV: beoordeling Resultaten + conclusies: Het al dan niet vermelden van de fout had geen effect, verontschuldiging had een negatief effect Ames en Fiske (2013) – experiment 1 Opzet: Ppn kregen een situatie voor zich waarbij de werknemers, die ook aandeelhouders waren in hun bedrijf, een lagere winstuitkering kregen doordat de CEO een slechte investering had gemaakt. De helft van de deelnemers kreeg te horen dat de CEO dat expres gedaan had om de werknemers harder te laten werken (opzetconditie), de andere helft kreeg te horen dat hij oprecht dacht dat het een goede investering was (ongeluk-conditie). De financiële schade was identiek. De werknemers wisten het motief van de CEO niet. De dlnmrs moesten de grootte van de berokken schade aangeven. Onderzoeksvraag: Beïnvloed intentionaliteit de interpretatie van de schade? Situering:Provocatie en ernst van de waargenomen schade Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: opzet- of ongeluk-conditie AV: inschatting schade Resultaten + conclusies: Beoordeling schade in de opzetconditie als signifiant hoger dan in ongeluk-conditie Spreekt tegen: provocatie en agressie-theorie Ames en Fiske (2013)– experiment 5 Opzet: Studenten kregen een verhaal te zien over een dorp wara de oogst was mislukt doordat de rivier was uitgedroogd. Ze kregen de financiële schade op de 7 verschillende kostenposten 1 voor 1 na elkaar te zien. De ene helft kreeg te horen dat de rivier door iemand was omgeleid (opzetconditie) bij de andere was hij gewoon uitegdroogd (ongelukconditie). De studenten moesten de totale financiële schade schatten (om aan te moedigen kreeg de 5% beste een prijs) waar géén boetebedrag in zat, dat konden ze achteraf erbij zetten. Onderzoeksvraag: Beïnvloed intentionaliteit de interpretatie van de schade? Situering: Provocatie en ernst van de waargenomen schade Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: opzet- of ongeluksconditie AV: afwijking van de echte totale schade Resultaten + conclusies: Ongeluksconditie: vrij dicht, Opzetconditie: overschatten significant meer Spreekt tegen: provocatie en agressie-theorie Pedersen, Gonzales en Miller (2000) Opzet: sessie bestond uit 2 studies over probleemoplossend vermogen: 1e over invloed van storende factoren daarop en 2e over de integratie van visuele en aditieve informatie. Tijdens de 1e deden ze een annagrammentaak, de helft werd blootgesteld aan vervelende muziek en werden achteraf nogal beledigend gezegd dat ze het zeer slecht hadden gedaan, de anderen kregen geen muziek en een neutrale evaluatie van een gemiddelde prestatie. Daarna deden ze een 2e studie met een PL die nog niet aangenomen was, achteraf zouden ze haar dan beoordelen, wat invloed had op haar jobkansen.Ze stelde meerkeuzevragen en toonde dan de antwoordopties op kaarten. Bij de helft las ze snel, versprak ze zich soms en toonde ze eens de verkeerde kaart en kregen ze achteraf een negatieve evaluatie, bij de andere helft deed ze het goed en gaf ze een gemiddelde evaluatie. Onderzoeksvraag: Heeft de provocatie van PL 1 invloed op de beoordeling van PL 2? Situering: Agressie enkel tegen de provocator? Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Provocatie van PL 1 en lichte of geen provocatie van PL 2 AV: Beoordeling PL 2 Resultaten + conclusies: Zij die door PL 1 niet geprovoceerd waren, maakten geen verschil bij PL 2. Zij die wél door PL 1 geprovoceerd waren evalueerden PL 2 ongunstiger bij lichte provocatie dan bij geen. ? Lichte provocatie van PL 2 had enkel invloed wanneer ze al door PL 1 geprovoceerd waren Bewijst: triggered displaced aggression Spreekt tegen:provocatietheorie Doob en Gross(19) Opzet:Veldstudie verkeersagressie: Onderzoekers reden rond in ofwel een oude, kleine auto (lagere status) of een nieuwe, grote auto (hogere status) en bleven bij een groen licht stil staan. Ze bekeken heo lang het duurden voor de mensen achter hen toeterden en hoe vaak ze dat deden (ppn: 26 vrouwen en 56 mannen) Acheraf vroegen ze ook aan studenten wat zij zouden doen en wanneer sneller of minder snel. Onderzoeksvraag: Heeft sociale status invloed op agressie ten gevolge van provocatie? Situering: Agressie proportioneel aan provocatie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Hogere of lagere status AV: hoe lang voor ze beginnen toeteren en hoe vaak + voorspelling studenten Resultaten + conclusies: Men wachtte langer met toeteren en toeterde minder bij hogere status. wat studenten zeiden (mannen zeiden sneller te toeteren bij hogere status, vrouwen geen verschil) In het echt toeterden mannen in beide condities sneller dan vrouwen Spreekt tegen: provocatie theorie Deaux (1971) Opzet: zelfde als Doob en Gross, enkel met een manipulatie van het geslacht van de provocator Onderzoeksvraag: Heeft geslacht invloed op agressie tov de provocator Situering: Agressie proportioneel aan provocatie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Sociale stand + geslacht AV: toeteren Resultaten + conclusies: Men toeterde meer naar vrouwen dan naar mannen (zowel mannen als vrouwen!), vrouwen toeterden minder. Sociale status had minder effect, maar die manipulatie was ook minder duidelijk Spreekt tegen: provocatietheorie Carlsmith et al(19) Opzet: Dlnmrs konden een deel van hun $1 inzetten in een ‘loterij’ (een gezamelijke pot met 40% intrest) ev conflict tussen individueel en collectief belang. 2 pseudos die meededen en 1 pseudo die profiteerde Eventuele mogelijkheid tot straf voor overtreder: 1 dn mag tegen ‘betaling’ straf geven voor slechte bijdrage (15 cent afpakken kost 5 cent)en het lot bepaalt welk groepslid mag straffen (max. 1) Condities: dlnmr mag straffen (11/15 geven straf), andere dn mag straffen ? straft profiteur dn stelt zich voor straf te hebben gegeven, dn stelt zich voor getuige geweest te zijn van straf of geen sprake van straf Meting: zelfrapportage van gevoelens (1-7, hoger = gunstiger) en denken aan profiteur (1-7, hoger = meer) Onderzoeksvraag: Situering: Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: conditie AV: gevoelens + denken aan de profiteur 10 min later Resultaten + conclusies: Straf uitdelen voelt slechter dan straf aanschouwen of niet met straf bezig zijn. Al konden mensen dat niet voorspellen wanneer ze moesten aangeven hoe ze zich zouden voelen als... Zij die starf uitdeelden zeiden dat ze zich niet beter gevoeld zouden hebben moesten ze dat niet kunnen. Zij die geen straf uitdelen dachten dat ze zich beter gevoeld zouden hebben als ze dat wel gekund hadden. 10 min later waren straffers meer bezig met de profiteut dan getuigen, al werd het omgekeerde voorspeld Donnerstein en Wilson(1976) Opzet:Effect van stress op leren: tekst schrijven over het Watergateschandaal, de ‘andere dlnmr’ zou dan het werkstuk verbaal beoordelen en men elektrische schokken (1-10) de zwaktes uitdrukken. Terwijl de andere dlnmr aan het lezen en evalueren was kregen de dlnmrs een reeks wiskundige oefeningen al dan niet met lawaaistoten (50-50), de helft kreeg ook macht over het einde van het lawaai. Daarna kreeg de dlnmr de evaluatie die ofwel negatief was met 9 schokken (provocatie) ofwel positief met 1 schok (geen provocatie) Daarna moest de pseudo een woordpaarleertaak doen met schokken (?Milgram) en de dlnmr moest de PL helpen door de schokken te geven (zelf kiezen tss 8 intensiteiten) pseudo maakte 18 fouten Onderzoeksvraag:Wat is de invloed van de controleerbaarheid van de aversieve prikkel op de agressieve reactie na provocatie? Situering: Agressie en macht en onmacht Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: provocatie en geen, controleerbare of oncontroleerbare lawaaistoten AV: gemiddelde schokintensiteit Resultaten + conclusies: Bij provocatie hoger dan zonder: het effect van provocatie op agressie Zonder provocatie: geen invloed van lawaaistoren, met provocatie: invloed van lawaai én subjectieve macht Bewijst: Agressie, macht en onmachttheorie Warburton, Williams en Crains (2005) Opzet: ‘smaaktest’, PL moest in een andere kamer het product gaan geven, dlnmr en de 2 pseudos moesten in stilte wachten. Er stond een mand vr een studie over kinderspel in het lokaal met een bal in. De pseudos begonnen ermee te gooien. Ofwel kreeg de dlnmr hem evenveel als de anderen, ofwel kreeg hij hem maar 3x en gunden ze hem daarna geen aandacht meer (uitsluitingsconditie) Daarna werden ze blootgesteld aan lawaaistoten om de andere zintuigen te belasten. Die waren ofwel onvoorspelbaar en oncontroleerbaar (1-11 sec met 3-33 sec tss) ofwel controleerbaar (5sec, zelf terug laten beginnen binnen de 15sec) Daarna kwam de smaaktest (hot sauce procedure) Onderzoeksvraag: Wat is de invloed van de controleerbaarheid vd stoten op de agressie na uitsluiting? Situering:Agressie, macht en onmacht: uitsluiting Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: uitsluiting of niet en contole over lawaaistoten AV: hoeveel pikante saus voor volgende dlnmr Resultaten + conclusies: Uitgesloten + geen controle: significant grotere pikante portie (27gr) dan niet-uitgesloten of uitgesloten en controle (7.3 gr) Bewijst: Spreekt tegen: Weinstein, Hodgins en Ostvik-White (2011) – experiment 2 Opzet: Ze manipuleerden waar de deelnemers aan dachten door hen 15 woorden te geven die ze telkens in een zin moesten plaatsen, waarbij sommigen woorden kregen die te maken hadden met autonomie en anderen enkel woorden kregen die te maken hadden met externe controle. Daarna moesten ze humoristische filmpjes beoordelen: 4 vijandige en 4 niet-vijandige. Er werd gemeten hoe vaak ze hardop lachten (puntenbeoordeling niet bekeken , fout in rapportering) Onderzoeksvraag: Maakt het denken aan onmacht vijandige humor grappiger? Situering: Agressie, macht en onmacht: vijandige humor Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: woorden over autonomie of externe controle AV: beoordeling filmpjes Hardop lachen Resultaten + conclusies: Mensen die aan externe controle dachten lachten meer met vijandige dan met niet-vijandige en bij mensen die aan autonomie dachten bleek het omgekeerde. Interactie vn humor met priming Bewijst: Spreekt tegen: Weinstein, Hodgins en Ostvik-White (2011)– experiment 4 Opzet: Ppn lazen de grappen. Er was ook een basislijn waarbij geen manipulatie van macht gebeurd was. De ppn gaven de grappen een amusementswaarde: een score van 0 tot 20 Onderzoeksvraag: Maken gedachten aan externe controle vijandige humor leuker of maken gedachten aan autonomie ze gewoon minder leuk? Situering: Agressie, macht en onmacht: vijandige humor Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing ? OV: woorden over autonomie of over externe controle of niets AV: amusementswaarde Resultaten + conclusies: Interactie van priming en humor. Geen effect van priming op niet-vijandige humor. Priming met autonomie zorgde voor minder waardering voor vijandige humor dan de basislijn Priming met externe controle zorgde voor meer waardering voor vijandige humor dan de basislijn ? Mensen vinden over het algemeen niet-vijandige humor leuker dan vijandige, tenaij ze moeten denken aan hoezeer hun gedrag extern gecontroleerd wordt Bewijst: Onmacht maakt vijandige humor leuker Anderson en Dill (2000) Opzet: Ze selecteerden een agressief en een niet-agressief computerspel, die uit onderzoek bleken even moeilijk en prettig te zijn, evenveel actie bevatten en evenveel arousal uitlokten. (dus arousal geen factor) Elke dlnmr mocht het aangeboden spel 3x spelen gedurende 2 sessies. Sessie 1: 15min spelen, affectmeting, 15min spelen, meting van agressieve gedachten (zo veel mogelijk woorden uit een lijst lezen (waaronder agressieve en niet-agressieve woorden) en dan meten of ze de agressieve sneller verwerken, dan zouden ze daarvoor agressieve gedachten gehad hebben) Sessie 2: spel spelen, agressiemeting vie responscompetitie met straf voor verliezer met lawaaistoot Onderzoeksvraag: Situering: GAM: geweldadige spellen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aggressief of niet-agressief spel AV: agressieve gevoelens, agressieve gedachten en agressief gedrag (duur en intensiteit lawaaistoten Resultaten + conclusies: Geen effect op geraporteerde gevoelens, wel meer agressieve gedachten en intensere maar niet langere) lawaaistoten dan na en niet-agressief spel ? Mediatieanalyse: effect van het spel op agressie gemedieerd door het effect van de toegankelijkheid van agressieve gedachten Bewijst:agressie door geweldadige spellen Hasan, Bègue, sharkow en Bushman (2013) zie werkcollege Opzet:dlnmrs speelden 3 dagen na elkaar een geweldadig of niet-geweldadig spel. Daarna kregen ze een ambigue situatie voorgelegd, die ze moesten afmaken door 20 dingen op te lijsten die het personnage zou doen/denken/voelen (beoordeeld door onafhankelijken). Ook agressiemeting met responscompetitie Onderzoeksvraag: Situering: GAM geweldadige spellen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: spel AV: agressieve gedachten/gevoelens en gedrag Resultaten + conclusies: Agressie al hoger vanaf dag 1 en steeg alleen maar meer ? agressieve gedachten bleken het effect van het spel te mediëren Bewijst: agressie door geweldadige spellen Greitmeyer (2014) Opzet:Mensen speelden een geweldadig of niet-geweldadig spel en moesten acheraf fysiek en verbaal agressieve gedragingen beoordelen op agressie, alsof zij het zouden doen of alsof een ander het zou doen Onderzoeksvraag: Situering: GAM: waarom we onze agressie zelf niet aanvoelen als agressie Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Niet-geweldadig of geweldadig spel + zelf of ander AV: agressiebeoordeling Resultaten + conclusies: Zelf: minder agressief gevonden als ze een geweldadig spel gespeeld hadden Ander: even agressief gevonden in geweldadige od niet-geweldadige conditie ? Vervolgstudie Opzet: spellen, gedragingen beoordelen (enkel over zelf) en meting via hot sauce methode Onderzoeksvraag: OV:spel AV: agressie Resultaten + conclusies: meer saus bij agressief spel, agressie gemedieerd door waargenomen agressie andere gedragingen. Geweldadig spel ? minder agressie constateren ? zelf meer agressie Altruïstisch gedrag Newman en Cain (2014) – experiment 1 Opzet: Man beoordelen die in een organisatie vrijwilligerswerk doet om het hart van een werkneemster te winnen (draagt bij aan goede gang van zaken). Ofwel in een tehuis voor daklozen ofwel in een koffiebar Dlnmrs moesten de moraliteit vn de man beoordelen en aangeven hoevel hij bijdroeg aan een betere wereld Verder onderzoek waarbij deelnemer beide verhalen kregen Onderzoeksvraag: Beïnvloeden zijn niet zo zuivere intenties de blik van anderen op zijn hulp? Situering: De altruïstische intentie en beoordeling van gedrag Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aard van de organisatie: tehuis voor daklozen (voor anderen + zelf)of koffiebar (neutraal + zelf) AV: Moraliteit en bijdrage aan een betere wereld Resultaten + conclusies: Wnnr hij in een koffiebar werkte werd hij moreel hoger ingeschat en zou hij meer bijdragen aan een betere wereld dan in een tehuis voor daklozen Wnnr ze beide verhalen kregen beoordeelden ze beide even gunstig (wat onlogisch is). Totdat ze met hun neus de feiten gedrukt werden: de omstandigheden waren identiek! Maar dat beseffen we in real life amper Newman en Cain (2014)– experiment 2 Opzet:De dlnmrs kregen 2 situaties over een fundraiser ( voor een goed doel of voor een commercieel bedrijf): in de 1e situatie maakte de fundraiser niet zo veel winst en hield de organisator ook niet veel, in de 2e situatie maakt ze wél veel winst en hield de organisator meer (maar er beelf uiteindelijk nog steeds meer over dan in de 1e situatie) De dlnmrs moesten kiezen welke situatie ze verkozen Onderzoeksvraag: Situering: De altruïstische intentie en beoordeling van gedrag Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: weinig of veel winst + voor goed doel of voor commercieel bedrijf AV: welke situatie ze verkozen Resultaten + conclusies: Voor een goed doel verkozen ze de situatie met minder winst, ook al was dat eigenlijk nadelig voor het goed doel. Voor een commercieel bedrijf kozen ze voor de situatie met meer winst ? het gaat om het ‘winst maken op de kap van een goed doel’ en niet om het ‘de ander winst misgunnen’ Newman en Cain(2014)– experiment 4 Opzet: Mensen kregen te horen dat GAP een actie deed waarbij ze 50% van hun winst aan een goed doel gaven. De manipulatie zat in de verwoording: er werd bij gezegd dat (1) ‘GAP geeft, maar houdt nog steeds de helft’, (2) ‘GAP geeft en maakt winst maar ze hadden ook alles kunnen houden’ of (3)‘GAP geeft’ ofwel werd er (4) niets verteld over de actie. De dlnmrs moesten GAP’s attitude en moraliteit beoordelen. Onderzoeksvraag: Heeft de verwoording invloed op de beoordeling van het bedrijf? Situering: De altruïstische intentie en beoordeling van gedrag Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: verwoording AV: moraliteit en attitude Resultaten + conclusies:Bij (1) geven ze zelfs een ongunstigere beoordeling als wanneer ze niets wisten. De moraliteit werd ook lager beoordeeld bij (2) nadruk op winst én bijdrage aan goed doel dan bij (3) Dunn, Aknin en Norton (2008) Opzet: Ze vroegen de dlnmrs ’s morgens hoe gelukkig ze waren en stuurden ze dan op pad met $5 to $20 om ofwel aan zichzelf, ofwel aan anderen te besteden. ’s Avonds werd hen weer gevraagd hoe gelukkig ze waren Onderzoeksvraag: Maakt het uitdelen van geld gelukkiger dan het zelf spenderen? Situering: Waarom helpen mensen: versterkers en straffen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: bedrag en besteden aan anderen of aan jezelf AV: gelukkig zijn Resultaten + conclusies: Zij die het geld uitdeelde voelden zich ’s avonds gelukkiger, de andere even gelukkig Bewijst: Altruïsme maakt gelukkig Dunn, Aknin en Norton (2012) Opzet: Kinderen maken kennis met poppen die graag snoepjes eten en geven hen snoepjes (gewenning) Daarna komt een nieuwe pop AAPJE die ook van snoepjes houdt. Het kind kreeg 8 snoepjes, daarna kreeg Aapje een snoepje dat de onderzoeker nog gevonden had OF kreeg het kind het snoepje met de vraag dat aan Aapje te geven OF vroeg de onderzoeker één van zijn snoepjes aan Aapje te geven. Hun blijheid werd beoordeeld door conditieblinde assistentes adhv hun uitdrukkingen Onderzoeksvraag: Worden kinderen blijer van zelf iets te geven? Situering: Waarom helpen mensen: versterkers en straffen Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV:condities: gevonden snoepje zien geven, zelf geven of eigen snoepjes geven AV: blijheid Resultaten + conclusies: snoepjes gekregen = snoepje zien geven < snoepje zelf geven < eigen snoepje geven Bewijst: Een goed gevoel door altruïsme is van nature Darley en Latané (1968)– Experiment 1 Opzet: Dekmantel: ‘onderzoek over privéproblemen’: ‘Gesprek met 1 of meer anderen’ (dus meerdere dns) ‘Voor privacy’: Gesprek via intercom, PL luistert niet mee, ‘Niet door elkaar praten’: Telkens 1 micro open 1 dn + 1 of meer pseudos, 1 pseudo zegt dat hij epilepsie heeft: krijgt aanval tijdens beurt, na 2 min: stilte Bijkomende conditie: 6, psdn met epilepsie stelt zich voor Onderzoeksvraag: Heeft het aantal andere aanwezigen invloed op de snelheid van reactie? Situering: Bystander effect Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aantal deelnemers gesprek: 2 (= dn + 1 psdn), 3, 6 AV: Latentie van hulpverlening, wie hielp, wie hielp voor einde aanval + zelfebschrijvingen Resultaten + conclusies: Alleen: iedereen hielp, 80% voor einde aanval, gem na 50sec +1: 80% hielp, 60% voor einde aanval, gem 90sec +4: 60% hielp, 30% voor einde, na 160sec Slachtoffer voorgesteld + 4 anderen: 100% hielp, 75% voor het einde, gem na 70 sec Zelfbeschrijvingen: “Ik dacht dat de anderen wel zouden helpen” Darley en Latané (1968)– Rookexperiment Opzet: Studenten vulden in een wachtruimte een vragenlijst in tot er rook onder de deur vandaan kwam. De rook bleef 6 min lang komen. Ze waren er alleen, met 2 anderen of met 2 pseudos die de rook negeerden. Onderzoeksvraag: Heeft de aanwezigheid van anderen invloe op het melden? Situering: Bystander effect Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: 1 dlnmr (alleen), 3 dlnmrs of 1 dlnmr met 2 pseudos AV: Latentie merken rook (observatie), latentie melding na merken rook, proportie meldingen binnen 6’ Resultaten + conclusies: 1 dn:mediaan opmerken rook: 5 sec + 18/24 gaan kamer uit 3 dns:mediaan opmerken rook: 20 sec. + in 3/8 groepen gaat minstens 1 dn kamer uit ? hypothetische kans op hulp (zonder beïnvloeding) = 98% 1 dn + 2 psdns:mediaan opmerken rook: 20 sec. + 1/10 gaat kamer uit Zelfbeschrijving: ‘dachten’ dat het erbij hoorde, niet gevaarlijk was of gewoon niet wilden overreageren Darley en Latané (1969)– Gevallen-vrouw-experiment Opzet: ‘Marketingstudie’:Dns vullen in wachtruimte vragenlijst in, vrouwelijke PL gaat met dossiers achter vouwwand, ‘valt van een ladder’ en roept 1 minuut lang om hulp. Aanwezigen: 1 dn, dn + psdn, 2 dns-onbekenden, 2 dns-vrienden. Iedereen nam een vriend mee, zodat er geen verschil was in het hebben en het kunnen motiveren van een goede vriend. Helpen = naar vrouw gaan of verbale hulp (Indien geen hulp: na 130” ? einde onderzoek) Onderzoeksvraag: Hoe lang duurt het voordat ze gaan helpen? Situering: Bystander effect Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aanwezigen: 1 dn, dn + psdn, 2 dns-onbekenden, 2 dns-vrienden AV: proportie van de keren dat ze hulp krijgt Resultaten + conclusies: 1 dlnmr: 70%, 2 vrienden: 70%*, 2 onbekenden: 40%* en 1dlnmr + speudo: 7% * hypoth kans op hulp bij 2 aanwezigen: 91% (impliciete sociale invloed ? minder helpen bij 2 vrienden!) sneller geholpen bij 2 vrienden (36sec) dan bij 2 onbekenden (meerdere minuten) Zelfbeschrijving: vorige excuses + ‘Ik wist niet hoe ik kon helpen (zonder het genant te maken voor haar)’ Blair, Thompson en Wuensch (2005) Opzet: Een ‘student’ stuurde een mail met de vraag of iemand hem de link van de facultaitsbib kon sturen Deze banale vraag stuurde hij ofwel naar 1 persoon, ofwel naar 1 dlnmr en een ander efictieve student of 14 andere fictieve studenten ofwel 49 andere fictieve studenten. Na 2 weken bekeken ze wie er niet had geantwoord, wie wel (met irrelevante info? weggelaten, met antwoord en/of bijkomende info ? samen) Onderzoeksvraag: Vermindert de kans dat je zelf hulp verleent als je weet dat er meerdere getuigen zijn van de hulpvraag (ook al zijn ze niet fysiek aanwezig)? Situering: bystander effect Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: aantal andere studenten AV: antwoord (ev met extra uitleg) of niet Resultaten + conclusies: alleen: 35% antwoord, daarna zijn het er steeds minder 50 anderen: 10% Bewijst: Bystander effect bij virtuele aanwezigheid Chekroun & Brauer (2002) Opzet: In een winkelcentrum maakten de PL’s 2 overtredingen: graffiti in de lift spuiten (mensen voelden zich niet peroonlijk benadeeld) of een blikje laten vallen in het park (voelden zich wél persoonlijk benadeeld) Er waren telkens 1, 2 of 3 personen aanwezig. De reacties (ook non-verbaal) werden geobserveerd. Men vergeleek met wat mensen zeiden te doen in een hypothetische situatie Onderzoeksvraag: Is er nog steeds een bystander effect als men zich persoonlijk benadeeld voelt? Situering: Bystander effect Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Aantal getuigen, persoonlijk benadeeld of niet, hypothetisch of geobserveerd AV: Percentage geobserveerde reacties Resultaten + conclusies:Enkel bystander effect bij situatie waarbij men niet persoonlijk benadeeld werd Ross (1971) Opzet: Het rookexperiment en gevallen-vrouw-experminet waarbij men ofwel alleen, ofwel met 2 volwassen pseudos of met 2 jonge kinderen (pseudos) die niet reageerden. Men kan de verantwoordelijkheid moeilijk afschuiven op kinderen, dus zou daar géén bystander effect mogen optreden Onderzoeksvraag: Is er ook een bystander effect in aanwezigheid van kinderen? Situering: Bystander effect: falsificaties Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: alleen, met kinderen of met volwassenen, bij hulpgeroep of bij rook AV: % die hielp + latentie van hulpverlening Resultaten + conclusies: % die hielp: bij volwassenen < bij kinderen < alleen: significante verschillen! Zelfde patroon voor latentie ? ook bystander effect bij kinderen Spreekt tegen: Theorie van Darley en Latané Garcia, Weaver, Moskowitz en Darley (2002) Opzet:Een deel van de ppn moesten zich op voorhand een diner voorstellen met 10 vrienden of 1 vriend(in) Daarna werd hen gevraagd hoeveel tijd ze zouden kunnen missen om even aan een ander onderzoek deel te nemen waar er proefpersonen tekort waren Onderzoeksvraag: Is er een bystander effect bij ingebeelde aanwezigen? Situering: Bystander effect: falsificaties Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: wel of niet voorstellen diner, 10 of 1 ingebeelde aanwezige(n) AV: tijd die ze aan het ander onderzoek wilden besteden Resultaten + conclusies: Controleconditie (3.8 min) ? 1 aanwezige (4.9 min) geen significant verschil Met 10 ingebeelde aanwezigen slechts 2.3 min gemiddeld: significant minder Bewijst: Bystander effect bij ingebeelde aanwezigen Spreekt tegen: diffusie van verantwoordelijkheid – theorie van Darley en Latané Gabriel en Banse (2006) Opzet: ‘Wrong number technique’: PL belt nr, vraagt naar bep iemand, die er (natuurlijk) niet is en zegt: wagen kapot, belkrediet bijna op en nu verkeerd nr bij poging partner bellen? wil persoon bellen? Geslacht hulpvrager & partner via namen:impliceert hetero- of homoseksuele belt dlnmr nr binnen 3 min.? Onderzoeksvraag: Zorgen vooroordelen voor een verschil in hulpverleningskansen? Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: hetero- of homoseksueel (lesbiennes of homos) en geslacht dlnmr AV: % hulp Resultaten + conclusies: Hetero’s krijgen in 83% van de gevallen hulp, Homo’s in 67% Mannen bellen voor homo’s in 55% van de gevallen en voor lesbiennes in 64% van de gevallen Vrouwen bellen voor homo’s in 84% van de gevallen en voor lesbiennes in 68% van de gevallen Sociale vergelijking Alicke, Zell en Bloom (2010) Opzet: Dns in groepen van 10 naar laboratorium, verdeeld in 2 groepen van 5 (lottrekking) Leugendetectietaak: van 15 personen op video zeggen of ze waarheid zeggen? Alle dns vernemen ‘9 juist’ Feedback over rangorde binnen de groep: rangorde totale groep: 6e vs 5e + al dan niet info over rangorde in subgroep (5e= laatste vn de subgroep, 6e= eerste vn de subgroep)Zelfevaluatie prestatie & vaardigheid (1-7) Onderzoeksvraag: Situering: Hypothetisch-deductieve toetsing Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: In total rangorde 5e of 6e + info over rangorde in subgroep AV: Zelfevaluatie prestatie & vaardigheid (1-7) Resultaten + conclusies: 6e met info > 5e zonder info > 6e zonder info > 5e met info Bewijst: Vergelijking van vaardigheden met anderen, maar in zulke experimenten worden mensen wel nog eens extra gewezen op de prestatie van de anderen, wat misschien vergelijking uitlokt zonder dat dit een automatisch proces is, waarbij ze zelf actief vergelijkingsinformatie zoeken. Gilbert, Giesler en Morris (1995)– Studie 1 Opzet: ‘Invloed afleiding op detectie schizofrenie’: van 2 foto’s telkens zeggen wie eraan lijdt / zal lijden, Instructievideo: prestatie ‘andere dn’goed ‘door veel oefening’ vs slecht ‘door foute feedback bij leren’ ? onvergelijkbaar + expliciete instructie niet op prestatie te letten Na elke proefbeurt feedback ? moeten leren. Achteraf: ‘10 van de 18 proefbeurten juist gedaan’ Cognitieve belasting (‘afleiding’):Hoog (getal van 8 cijfers onthouden) vs. laag ? Vaardigheid: 7-puntsschaal Onderzoeksvraag: Heeft afleiding invloed op het elimineren van niet-vergelijkbare anderen? Situering: Hypothetisch-deductieve toetsing: Theorie van Gilbert et al Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Afleiding + betere of slechtere niet-vergelijkbare andere AV: zelfgerapporteerde vaardigheid Resultaten + conclusies: Lage belasting: prestatie voorbeeld geen effect op evaluatie eigen prestatie Hoge belasting: prestatie voorbeeld wel effect op evaluatie eigen prestatie: goed voorbeeld ? zelf ‘slechter’ + slecht voorbeeld ? zelf ‘beter’ Bewijst: Theorie van Gilbert et al Spreekt tegen: Sociale vergelijkingstheorie van Festinger Gilbert, Giesler en Morris (1995)– Studie 2 Opzet: ‘Detectie oprechte vs onoprechte emoties’: feedback prestatie ‘andere dn’ nadat dns taak deden:veel beter (16/18) vs. veel slechter (4/18) + vergelijkbaarheid taak ‘andere dn’: identiek, makkelijker (bij 16/18): meest expressieve gelaatshelft, moeilijker (bij 4/18): minst expressieve gelaatshelft. Vaardigheid en emoties (1-9) na feedback eigen taak & na info prestatie ander, tssn andere emotiemetingen Onderzoeksvraag: Vindt er toch sociale vergelijking plaats bij niet-vergelijkbare anderen? Situering: Hypothetisch-deductieve toetsing: Theorie van Gilbert et al Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Prestatie ander: beter of slechter + vergelijkbaarheid taak ander AV: Zelfgeraporteerde vaardigheid en zelfgerapporteerde emoties Resultaten + conclusies: Vaardigheid: Effect prestatie ander bij identieke taak, geen effect bij andere taak Emoties (1-9): altijd effect prestatie ander:Goed vb ? verslechtering emoties,slecht vb?verbetering emoties Bewijst: Theorie van Gilbert et al Spreekt tegen: Sociale vergelijkingstheorie van Festinger Schachter en Singer (1962)– n Opzet: Dekmantel: ‘Invloed vitamine op gezichtscherpte’. De dlnmrs kregen ofwel epinefrine (wat opwinding veroorzaakt) ofwel een onschuldige zoutoplossing. Een deel kreeg een correcte verklaring van de opwinding, een deel een foute en een deel helemaal geen. Daarna werden ze blootgestald aan een lotgenoot die zich ofwel woedend ofwel euforisch gedroeg (combinatie fout/woedend niet gerealiseerd) Subj ervaren emoties:gedrag (observatie) en zelfbeschr woede-irritatie/blijdschap (1-5,samengestelde score) Onderzoeksvraag: Beïnvloed het gedrag van een ander de interpretatie van emoties bij gebrek aan objectieve informatie? Situering: Sociale vergelijking bij emoties Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: echte epifrine of placebo, al dan niet verklaring (juist of fout) en gedrag van pseudo AV: gerapporteerde emoties Resultaten + conclusies: Vaak geschreven:Geen verhoogde opwinding ? geen invloed psdn Verklaring opwinding ? geen invloed psdn + Geen/foute verklaring ? invloed psdn: emotie overgenomen Werkelijkheid:Manipulaties niet goed gelukt, voorspelde verschillen niet allemaal significant en post-hoc schuiven met dns vr enige steun (enkel bij vrolijke psdn; woedende psdn: wel gedrag,niet bij zelfbeschrijving) Bewijst: weinig Spreekt tegen: Eigenlijk Sociale vergelijking bij emoties Marschall en Zimbardo (1979) Opzet: Gedeeltelijke replicatie+uitbreiding Schachter (1962): geen verklaring opwinding,psdn altijd euforisch Opwinding: Placebo / Epinefrine / Epinefrine hogere dosis / Epinefrine hogere dosis + activiteiten die symptomen nog duidelijker maakten (o.a. schrijven ? trillende vingers) Controlecondities:Epinefrine + affectief neutrale psdn / Placebo + wijsgemaakt dat opwinding zou optreden Meting subjectief ervaren emoties: Gedrag + Zelfbeschrijving Onderzoeksvraag: zie Schachter en Singer? Situering: Sociale vergelijking bij emoties Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: placebo (effect voorspeld of niet) /epifrine (gewone of hogere dosis (extra activiteiten / neutrale psdn)) AV: Gedrag + zelfbeschrijving Resultaten + conclusies: Resultaten: geen enkele steun predicties sociale vergelijking Onverklaarde opwinding: meer negatieve emoties, geen effect psdn Spreekt tegen: Sociale vergelijking bij emoties Boyce, brown en Moore (2010) Opzet: Steekproef Britse huishoudens (N = ca. 80 000, dataverzameling 1997-2004) Huishoudinkomen getransformeerd tot koopkracht + 1 volwassene beoordeelt ‘life satisfaction’ (1-7) Gem koopkracht berekend vr volledige groep & diverse referentiegroepen (regio, leeftijd, opleiding, gender) Onderzoeksvraag: ‘Life satisfaction’ voorspeld door koopkracht? Situering: Sociale vergelijking bij rijkdom Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV:Analyse van volledige steekproef en per referentiegroep AV: Absolute koopkracht + afwijking tov referentie-koopkracht + Rangorde in koopkrachthiërarchie Resultaten + conclusies: Volledige steekproef: Absolute koopkracht voorspelt geluk niet, rangorde wel Analyse per referentiegroep: Absolute koopkracht en afwijking voorspelt geluk niet, rangorde wel Verdere analyse: verband asymmetrisch ? Vooral aantal mensen dat meer heeft van belang Bewijst: Sociale vergelijking bij rijkdom vooral relatief, ifv rangorde. Range, Horn, Viranyi en Huber (2008) Opzet: Honden krijgen vraag om ‘pootje’, sommigen daarvoor beloond (stuk donker brood) Basislijncondities: Alleen, geen beloning / Alleen, beloning / Met andere hond, geen beloning Experimentele condities: altijd met andere hond: Zelfde beloning (billijk) / Verschillende beloning (onbillijk) (Andere hond wel beloond, proefhond niet / Andere hond aantrekkelijker beloond / Andere hond krijgt ‘beloning’ ook zonder werken) Onderzoeksvraag: Doen honden aan sociale vergelijking? Situering: Sociale vergelijking van gedragsuitkomsten Theorieopbouw of –toetsing? Opbouw Toetsing OV: Condities AV: aantal keer pootjes geven Resultaten + conclusies: Hond niet beloond, ander wel ? stopt sneller dan alleen, geen beloning / met andere hond, geen beloning / met andere hond, zelfde beloning Andere hond betere beloning of ook zonder werk ? stopt niet sneller dan basislijncondities ? Enkel reactie als ze zelf benadeeld worden (niets krijgen), niet als de andere meer krijgt. Bewijst: Sociale vergelijking bij dieren

Related Downloads
Explore
Post your homework questions and get free online help from our incredible volunteers
  1248 People Browsing
Your Opinion
What's your favorite math subject?
Votes: 293